vrijdag 18 maart 2016

Waanzin en lef

Een terzijde vooraf
Het was begin juli 1995. Mijn moeder van drieëntachtig zou nog een dik jaar in leven blijven. Maar dit terzijde. Waar het mij om gaat, is dit:

Wat ik had willen vertellen
Ik wilde een goede vriend vertellen dat ik in de trein tegenover een vrouw was komen zitten, op wie ik tot over mijn oren verliefd was geraakt. Ik wilde hem vertellen dat ze telkens wanneer ik haar aankeek, weer een stukje mooier was geworden. Dat ze een zachtgele jurk droeg en dat zachtgeel mijn grondkleur is. Dat ik dol ben op melkblanke, ontblote bovenarmen waar vaag helderblauwe adertjes doorheen schemeren - en die had ze. Ze had een grote neus. En een dik bos krullend haar dat net onder haar oren ophield. Volle, rode lippen die elkaar even loslieten telkens wanneer ze mij aankeek. En toen de trein zijn eindestemming naderde en zij en ik van onze plaatsen waren opgestaan, bleek ze mijn lengte te hebben. Ik houd van lange vrouwen, ze weten waar ze op staan. O, ik moest haar aanspreken. Is het niet nu, dan toch zeker straks op het perron.

Wat er van terecht kwam
Dit alles had ik die goede vriend willen vertellen, en nog veel meer. Ik kwam niet ver, meteen reageerde hij: ‘Verliefd, verliefd. Het is allemaal zo betrekkelijk. Je kunt maar beter niet verliefd worden. Bovendien kan verliefdheid je waanzinnig maken.’

Wat als?
Waanzinnig was ik nog niet. Wel liep ik met kloppend hart achter haar aan de trein uit. Die ronde schouders. Wat kon ik zo meteen als beste doen? Haar aan klampen en mijn hart tegenover haar uitstorten? Haar vertellen dat haar jurk paste bij mijn woonkamer, omdat die ook zachtgeel is geverfd? Dat haar lippen pasten bij mijn schemerlamp en haar haren bij mijn meubels, haar bovenarmen bij mijn onder gordijnen, en dat ook zij – als ze eenmaal haar neus in mijn kast met boeken en cd’s had gestoken – tot de conclusie zou komen dat het lot ons had samengebracht, enkel om samen verder te kunnen gaan?

Wat je hoofd bedenkt om je leven zonder schaamte voort te kunnen zetten
Ik heb die vrouw gewoon haar volgende trein laten nemen. Of haar doodleuk de stad in laten gaan. Ter wille van mijn gemoedsrust, ze was nergens meer te bekennen.
Weg uit mijn leven. Voor eeuwig.
Teleurgesteld begaf ik mijn naar het perron, waar de trein klaar stond die mij naar mijn moeder zou brengen. Moeders kun je niet laten wachten, dacht ik nog. Als troost, dacht ik dit. Om mijn gebrek aan waanzin en lef nog enigszins goed te kunnen praten.

1 opmerking:

  1. Een verhaal van echte liefde en toch niet .....

    Vriendelijke groet,

    BeantwoordenVerwijderen