maandag 29 april 2013

Koningsdag.

Jarig
Afgelopen zaterdag was ik op een verjaardagsfeest, waar een van de gasten de vraag liet rondgaan: ‘Wat doe jij op Koningsdag?’
De man rechts van mij bleek op 30 april jarig te zijn en was van plan om met zijn kinderen naar Amsterdam te gaan, net zoals hij dat precies 33 jaar geleden met de kroning van Beatrix ook gedaan had, maar dan zonder kinderen, want die bestonden toen nog niet.
‘En waar was je toen?’ vroeg ik. ‘Op de Blauwbrug?’
‘Nee, nee,’ glunderde hij. Wel had hij de avond er voor in een kraakpand overnacht, maar hij had niet met de acties meegedaan. Hij was royalist. ‘Kijk maar.’ Hij ritste zijn vest open. Daaronder zat een oranje overhemd. ‘Ik heb hem al een paar dagen aan,’ zei hij trots. ‘En ik zal hem aanhouden tot Koningsdag voorbij is.’

Op De Dam in oranje overhemd.
‘En daarmee ga je op De Dam staan?’ vroeg de vrouw recht tegenover mij.
‘Op De Dam!’ riep de man uit. ‘Nee, nee, dat is me veel te druk.’ Hij wilde gewoon ergens in de stad de sfeer gaan proeven, net zoals hij dat 33 jaar geleden ook gedaan had. Hij zou wel zien, waar.
‘Zonde,’ opperde de vrouw recht tegenover. ‘Het kan zo leuk voor de kinderen zijn.’
‘Mijn kinderen zijn veertien en negentien. Die hoeven ze echt niet meer te zien, hoor. Trouwens wat zie je nou. Op De Dam. Daarvoor is het toch veel te vol?’

Magische wereld.
De vrouw recht tegenover vervolgde: ‘Mijn kinderen zijn vier en zeven. Die zouden het geweldig gevonden hebben. Die leven nog echt in een magische wereld. Voor hen is het een sprookje wat er dinsdag gebeuren gaat. Een echte koning die gekroond wordt en die dan met zijn vrouw en Beatrix op het balkon komt staan. Ikzelf heb ze maar één keer in mijn leven in het echt gezien. Dat was toch zo’n vreemde ervaring, zo onwerkelijk. Dat die Gouden Koets vlak voor je neus langs komt en dat zij daar dan in zitten, dat je ze kan zien zwaaien naar je.’
‘Alsof een wassen beeldenmuseum tot leven komt,’ zei ik. ‘Het is misschien nog wel onwerkelijker dan een popster vlak voor je neus zien optreden.’
‘En wat ga jij met Koningsdag doen,’ vroeg de man rechts van mij.
‘Ik?’ zei ik. ‘Ik geloof dat ik dan voor de tv overhemden ga strijken, want ik heb eindelijk werk gevonden. Meteen de dag daarop begin ik.’

zondag 21 april 2013

Mijn katten zijn altijd de baas.






Maatjes
Dit is Maysha. Ik heb er nog eentje, haar broer en die heet Berlioz. Maysha en Berlioz en ik zijn maatjes. Maar ik moet wel goed van die twee begrijpen: Katten zijn altijd de baas. Als ze hun zin niet krijgen, dan gaan ze achter elkaar aan jagen of maken ze ruzie met elkaar. En wat krijg je dan op zijn ergst? Brokken:

 (Oorspronkelijk door Eric Steiner & Co. gepubliceerd op Hyves)

Elkaar in leven houden
Ik ben een mens. En om mijzelf en mijn katten in leven te houden, werk ik. Herstel: tot voor kort werkte ik. Nu houd ik mijn katten en mijzelf in leven dankzij een WW-uitkering. Ik ben niet de enige. Maar wel de enige met deze twee katten.

Ingesleten gewoontes
In de bijna twee jaar dat ik anderhalf uur met het Openbaar Vervoer ging om naar en van mijn werk te komen, was bij mij de gewoonte ingesleten om na het avondeten een uurtje op de bank te gaan liggen. Mijn katten vonden dit prima. De een nestelde zich als een sfinx op de bankleuning ter hoogte van mijn hoofd, de ander rolde zich op op mijn borst. Na dat uurtje had ik weer voldoende energie om mij aan het schrijven te zetten. De katten rekten zich uit en vielen daarna meteen weer in slaap.

Van slag
Nu ik even geen werk heb, zijn mijn katten regelmatig van slag. Je kan ze gewoon zien denken: ‘Wat doet hij hier overdag?’
Ze vinden het vaak ook helemaal niks dat ik mij dan aan het schrijven zet. Een boterham eten en een kop koffie drinken, dat is toegestaan. Een cd op zetten en de afwas doen, ook. Maar zodra ik mijn hoofd langer dan een minuut geconcentreerd gericht houdt op het beeldscherm van mijn computer, gaat het mis. Dan begint het gezeur.
‘Als jij doordeweeks hier overdag in ons huis aanwezig wilt zijn,’ miauwen ze, ‘dan ben je hier om met ons te spelen. Punt uit.’

Ze willen me overdag hier niet zien
Vreemd dat ze niet klagen wanneer ik met diezelfde concentratie op het beeldscherm mijn best doe om weer aan het werk te komen. Speuren naar vacatures, sollicitatiebrieven schrijven, mij voorbereiden op een gesprek. Vreemde katten.

Opvoeden en heropvoeden
Intussen heb ik het allang opgegeven, dat ik in mijn eigen huis de baas ben. Wetenschappers hebben vastgesteld dat een kat denkt dat een mens ook een kat is. Als ik die wetenschappers geloven mag, dan denken katten als volgt:

A. Een mens is een kat met vreemde gewoontes.

B. Katten met vreemde gewoontes moeten worden heropgevoed.

Gelukkig ben ik lichamelijk groter en sterker dan zij, ben ik in staat om ze op te tillen of ze weg te jagen, zodat we niet de hele dag in een en dezelfde ruimte tegen elkaar aan hoeven te klagen.
Het spijt me verschrikkelijk voor ze. Het spijt me. Maar hoe kan ik katten opvoeden, als zij zeker weten dat ze op de wereld zijn gekomen om mij her op te voeden? En hoe kan het toch dat ik ze niet meer hoor klagen, nadat ze in een andere ruimte zijn neergezet? Als ik stiekem ga kijken, blijken ze rustig te slapen zoals ze dat ook gedaan zullen hebben toen ik nog aan het werk was.

Gewenning
Zo was de situatie tot voor kort. Gelukkig zijn ze nu gewend aan mijn verblijf hier overdag de hele week door en zeuren ze niet meer zo. Met een kat in het raam aan het zonnen en een kat tussen mijn armen aan het spinnen ben ik flink opgeschoten met schrijven. Vaak ben ik zo goed bezig dat ik na het avondeten meteen verder wil. Stop! Dit is nieuw voor mijn katten. Na het avondeten ging ik toch altijd even met ze een uurtje liggen op de bank?
Ik heb er maar aan toegegeven. Na dat uurtje rust, zijn ze tevreden. Ze slapen rustig verder. Wat hen betreft, mag ik gaan schrijven en als ik wil: de hele avond en de hele nacht door.
Wat zal er gebeuren als ik straks weer werk heb?



maandag 15 april 2013

Indruk wekken

Vaak kan ik na een lange zin te hebben geschreven de hele wereld aan. Een paar nachtjes slapen – en ik kom tot de conclusie dat het smeden van al die aaneengeregen woorden, waarvan het eerste begint met een hoofdletter en het laatste eindigt met een punt, dat dat smeden niet veel meer dan een proeve van bekwaamheid is geweest, een bijna kinderlijke roep om aandacht. ‘Kijk eens wat ik kan?’

Indruk wekken, dat is een van de valkuilen waar schrijvers in terecht kunnen komen.
Natuurlijk: een schrijver moet ook indruk wekken. Maar dan wel zo, zonder de indruk te wekken dat hij indruk wekken wil. In de eerste plaats wil een lezer meegevoerd worden en niet telkens moeten denken: Wat een prachtige lange zin tref ik hier weer aan. Het liefst wil de lezer niet gestoord worden, vergeten dat hij leest. Het liefst wil hij helemaal opgaan in het verhaal. En daar heeft een schrijver zich aan te houden.

maandag 8 april 2013

Verbeeldingstest.

Op de middelbare school kwam eens een groepje studenten vrije expressie langs, om ons te leren mediteren op de noesten in het schrootjesplafond van een klaslokaal dat speciaal voor de gelegenheid was leeggeruimd.

Natuurlijk noemden die studenten het niet mediteren, maar we moesten wel op onze rug net zo lang naar die puntjes liggen kijken en onze stembanden laten trillen – zeg maar gerust Oomen - tot die noesten de kleur hadden gekregen die wij voor ze hadden bedacht.

Mijn klasgenoten deden erg lacherig en gaven het al heel snel op. Maar bij mij kregen die noesten op den duur echt wel de door mij gewenste kleur. Op de basisschool verbeeldde ik mij al dat de bijna aangebrande melk in mijn mond veranderde in limonade om de smaak te kunnen verdragen.