zondag 26 mei 2013

Weg van de NS.






Klagen is den reiziger dezes niet vreemd

Nu ik weer werk gevonden heb en afhankelijk ben geworden van de NS, is bij mij ook weer het klagen over de weg van de NS de kop op gaan steken. In het verleden heb ik daar wel eens een blog aan gewijd:


 (Oorspronkelijk door Eric Steiner & Co. gepubliceerd op Hyves)

Geduldige Conductrices
Als kind misschien, ja. Maar sinds ik in 2001 buiten de stad ben gaan werken is er wel iets veranderd in mijn enthousiasme over de NS. Om eerlijk te zijn: al weer zo'n twaalf jaar ben ik nooit meer echt weg van de NS geweest.
Al scheelde het afgelopen vrijdag niet veel. Geroerd was ik door de manier waarop een conductrice een klein meisje een stickertje op een treinkaartje plakte. Al die aandacht, geduld en tijd die zij aan dat kind gaf.
Maar misschien was ik ook alleen maar geroerd omdat die conductrice mij kort daarvoor had verteld dat de wisselstoring even voorbij Amersfoort was opgeheven. Had ik me bij het instappen helemaal voor niets zitten ergeren. 
De conductrice liet mij ook nog even weten dat ik dus niet vanaf Amersfoort via Utrecht naar Hilversum hoefde te gaan.

Aan het personeel ligt het niet
Nee, geen slecht woord over het personeel van de NS. Aan het personeel ligt het niet. Het is de techniek die ’t ‘m doet. Ja, ik ben op de hoogte: de weg van de NS bestaat uit rails. En rails hebben wissels. En het in gang zetten van die wissels gebeurt met stroom.
Bij een wisselstoring wordt er zo snel mogelijk een team op afgestuurd om zo snel mogelijk die wisselstoring op te heffen. Tenminste, zo stel ik mij dat voor. Misschien heeft dat team in een visioen mijn chagrijnige kop gezien, want die wisselstoring was binnen twintig minuten nadat ik er op de borden over had gelezen verholpen. Bravo.

Stroomstoring
Vlak voor Amersfoort meldde de conductrice van daarnet via de intercom dat de eerder vermelde wisselstoring weliswaar was opgeheven, maar dat er nu een eindje verderop plotseling een stroomstoring de weg van de NS had gestremd.
In die vier weken dat ik weer een beroep uitoefen heb ik dus afgelopen vrijdag mijn eerste wissel- en stroomstoring beleefd. 
Kwam een half uur later dan gepland op mijn werk aan. Ben er ook een half uur later dan gepland weer vertrokken. Dat valt nog te overzien.

Stroom van reacties
Wat niet te overzien valt, is de stroom van reacties uit mijn vrienden- en kennissen- en lezerskring. De stroom die ongetwijfeld op gang zal komen, wanneer ik hier op deze plek nog dieper in ga op het thema van deze blog. Een stroom van reacties die samengebald hier op neer komt: 
‘Dus jij behoort tot die grote groep van klagers over de weg van de NS?’
Meestal wordt zo’n stroom op gang gezet door lieden die niet dagelijks afhankelijk zijn van de NS. Zij hebben geen ervaring met het feit dat de NS je soms verder weg brengt dan je lief is.

Beroepsklagers en inspiratiejagers
Ja, ik ben een van die vele klagers van de NS. Maar ik wil toch niet door die groep van klagers worden omarmd. De weg van de NS – met of zonder vertragingen – biedt zo veel meer en kan een inspiratiebron zijn voor mijn weg naar een volwaardig schrijverschap.
Daarover de volgende keer meer.

dinsdag 21 mei 2013

Meisjes beschrijven.

Houten kop
Soms wil een blog maar niet lukken. Zo ook de laatste dagen weer. Hoe komt het toch dat mijn hoofd wel van hout lijkt? Als het me met een blog niet lukt, grijp ik vaak terug naar vorige mislukte pogingen. Die blijken dan opeens wel heel erg toegankelijk te zijn voor mijn hoofd. Die blogs kneed ik dan precies zo als ik ze hebben wil. Zoals deze hier, van 31 maart jl. In een half uurtje had ik hem af.

Penseelstreek
Ik weet precies waar ik gebleven ben: mijn hoofdpersonage heeft een  toevallige ontmoeting met Marieke Ligtenberg. Vorige week heb ik wat aantekeningen gemaakt over wat voor kleren zij draagt, omdat ik de zin waar ik vorige jaar oktober mee gestopt was te vaag vond:

‘Marieke was bijna net zo luchtig gekleed als de meisjes en vrouwen die ik op straat had bekeken, en daarom concentreerde ik mij enkel op mijn schoenen die over de tegels gingen.’

Schilderij
Natuurlijk is dit een heel persoonlijke opvatting, want met de aangehaalde zin is denk ik niets mis. Maar voorlopig wil ik het allemaal zo direct beleefd en zo beeldend mogelijk op het beeldscherm krijgen. 
Dus:

Ik probeerde me enkel op mijn schoenen die over de tegels gingen te concentreren. Het hielp niet echt. Ze droeg pumps die haar teenwortels lieten zien. Blote benen had ze. Een kort, mouwloos jurkje. Haar colbert had ze over haar linkerschouder geslagen. Om haar hals hing een kettinkje. Wat bungelde daaraan? Een zilveren kikkertje? Vanaf haar schouder aan mijn kant daalde een spaghetti dun koordje neer en dat eindigde in twee haakjes van een zilverkleurige tas die ter hoogte van haar heup mee bungelde op het ritme van haar voetstappen. Pumps met een strikje droeg ze. Die blote benen. Ik haalde me half verrotte lijken voor de geest en zei: ‘Je was toevallig in de stad?’

Wat is nu beter?
Zo’n hele schildering, daar kun je ook bezwaren tegen aantekenen. Want zie je in het echte leven alles wel zo duidelijk? Je bent met je hoofd niet alleen met observeren bezig, maar ook met luisteren naar de ander en het vormen van je reactie daarop. En uiteraard met je gevoelens. Wat krijg je dan nog mee wat er om je heen gebeurt? 

dinsdag 14 mei 2013

Nieuwe fase in revisie roman ‘De IJskoning.’

Omzetting voltooid
Een nieuwe fase in de revisie van mijn roman ‘De IJskoning’ is aangebroken. De omzetting van een vertellend ik naar een (grotendeels) belevend ik is voltooid.
Champagne.

Omvang I
Zoals ik al eerder op deze site  vermeld heb, was ik na een onderbreking van vier en een halve maand met deze omzetting verder gegaan. Om precies te zijn op 25 maart. Op die datum zat ik op pagina 283.
Het mag duidelijk zijn dat een omzetting van een vertellend ik naar een belevend ik meestal (niet altijd) meer woorden oplevert.  Dit is afhankelijk van de mededeelzaamheid van het vertellend ik.  

Vertellend  - belevend
Vertellend ik: ‘Ik tennis slecht.’
Belevend ik: ‘Veel te vaak moet ik achter de bal aan om hem van de grond te rapen. En dan is die Jessica Overmaat al weer bezig om haar voeten goed in balans op de grasmat te zetten. Met geconcentreerde aandacht, het voorhoofd vol rimpels, buigt ze zich naar mij voorover. Zal het me deze keer dan wel lukken? Ik hef het racket in de lucht, strek mijn arm en mep de bal van mij af. Weer mis!’

Omvang II
Op die bewuste vijfentwintigste maart besloeg mijn roman 415 bladzijden. Nu heeft hij er dankzij deze omzetting 429.
Vraag me niet hoe ik aan zoveel bladzijden gekomen ben, dat is een heel lang verhaal. Wel kan ik u vertellen dat dit niet mijn eerste roman is. Des te meer je schrijft, des te dieper je durft te gaan. Des te meer je schrijft, des te beter je de woorden op een goudschaaltje weet te leggen.
Maar toch. Vier-honderd-en-negen-en-twintig bladzijden. Tja. Mijn hoofdpersonage Patrick Vernooi heeft nu eenmaal veel te vertellen, ik kan er ook niets aan doen. Hij verveelt mij niet. Maar als de roman eenmaal af is, dan ben ik wel klaar met hem.

Niet alleen maar omgezet.
Tijdens deze omzetting heb ik ook weer flink zitten sleutelen aan de structuur. Soms kun je bepaalde informatie beter later in het verhaal prijs geven, soms ook eerder. Soms is het zelfs raadzaam om bepaalde informatie te schrappen, want het moet natuurlijk wel spannend blijven.
De drie flashback hoofdstukken met de vroegste jeugdherinneringen van Patrick Vernooi had ik oktober vorig jaar al omgezet. Die hebben nu ook hun juiste plek binnen de roman gekregen. Van één van die flashback hoofdstukken heb ik er twee gemaakt en die liggen nu mijlenver uit elkaar.  
En het slot heb ik flink bewerkt. Dat sluit nu beter aan op het begin van de roman. De cirkel is rond, de grootste spanningsboog is voltooid.

En nu?
Nu ga ik aan de slag met de kleinere spanningsbogen. Nog losliggende draadjes moeten aan elkaar geknoopt. Lukt dit niet: schrappen die handel.
Ja, knopen maken of fragmenten schrappen: dat is de nieuwe fase in de revisie van mijn roman.
Maar eerst: proost.

dinsdag 7 mei 2013

Sophia’s Blog: Spelen in de badkuip.

Vandaag, op de kop af  precies twee jaar geleden, noteerde ik in m’n dagboek over m’n zoontje van toen vijf :

Johan speelt Adolf Hitler. Een echte brulaap. Hij weigerde ‘t bad in te gaan, ik heb ‘m gedwongen en nu heeft ie hier in de woonkamer in z’n pyjama de slechtst mogelijke luim.
Ik heb er genoeg van.
‘Ammehoela, je gaat naar bed, Jochie! Nee, de tv blijft uit! Basta! Hup, naar boven, jij. Nu!’

Ziezo. Kinderen. Je krijgt er soms ‘n punthoofd van. Maar de meeste tijd ben ik dol op ‘m. Laatst zat ie in diezelfde badkuip er gezellig op los te spetteren en plonzen en opeens houdt ie z’n handjes stil en kijkt ie me aan, alsof ie iets ultra gewichtigs te zeggen heeft. Dat was ook zo. Hij had God gezien. Ik schrok me rot. Zo’n kleine knul en dan al aan ‘t hallucineren? Dat had ie zeker niet van z’n moeder.

Ik maakte me zorgen om niks.
‘God was in ‘n blauwe jurk,’ zei ie, ‘en hij had héél lang haar. Nog langer dan jij, mamma. Zo lang, zo lang als oma heeft. Maar dan uit de knoop en dan nog langer.’
Toen kwam de clou.

God stond in de slaapkamer van de buurvrouw. Daar was ie die middag wezen spelen, bij een vriendje van twee jaar ouder. En God? Die stond op ‘n foto, en hij wilde er ook een.
‘Kun jij voor mij ‘n foto van God kopen, mam?’

Ik legde ‘m uit dat ‘t geen foto kon zijn geweest, maar misschien wel een schilderij of ‘n tekening. Ondertussen liet ie gedwee z’n armpjes en body inzepen. Ik zei dat toen ik zelf klein was dat oma en opa op zolder ‘n schilderij hadden liggen van God en dat ik zou vragen of hij die mocht hebben. Maar dan moest ‘t er nog wel liggen.

Groetjes,

Sophia Désedan.