zaterdag 31 december 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? – deel X (slot)

Op naar de uitgever, op naar de lezer!

Laatste redactieslag voltooid
De afgelopen tijd heb ik in ‘De IJskoning’ de synoniemen en zinnen die in de plaats zijn gekomen voor het woord ‘niet’ op hun leesbaarheid gecontroleerd. Kwamen ze geforceerd over, dan paste ik de tekst nogmaals aan. Soms bleek dat onmogelijk en plaatste ik een ‘niet’ terug. Zo zijn er 22 ‘nieten’ in ‘De IJskoning’ teruggekeerd. Ook heb ik nog 30 ‘nieten’ kunnen verwijderen.
Op dinsdag 27 december heb ik aan deze werkzaamheden een punt gezet. Daarmee is de laatste redactieslag op ‘De IJskoning’, waaraan ik in januari 2016 was begonnen, voltooid. De roman is klaar voor de uitgever. (In die richting heb ik al een bescheiden stap genomen).

Ter vergelijking
Om u een indruk te geven wat er in deze maanden, mede dankzij de opmerkingen van mijn meelezer, zoal is veranderd: hieronder twee fragmenten uit Hoofdstuk 2:

Versie 2013:
‘Mijn moeder, ze heeft die waxinelichtjes geplaatst om ons te beschermen tegen de boze buitenwereld, de geesten die er ronddolen, de verdwaalde geesten die op zoek zijn naar een mens die door wat hem allemaal overkomen is eigenlijk niet meer zo goed weet hoe het verder met hem moet. En dan weet ze helemaal nog niets van wat ik vanmiddag voor die kroeg heb beleefd.
    Je kunt ze maar beter weer doven, mam. Voor mij helpen die waxinelichtjes niet. Ik geloof er niet in. Neem ze mee naar boven, naar je hobbykamer. Zet ze daar om je heen, straks na het eten, wanneer je er weer een uurtje gaat mediteren. En als je dat gaat doen, wil je dan ook eens gaan mediteren op een van die negatieve eigenschappen van jou? Die overdreven, verstikkende aandacht voor mij? Je vindt me interessant, vanaf het begin heb je mij voorlijk genoemd. Maar of dat nu een zegen is, dat voorlijk zijn? Vanaf het begin, vanaf het moment dat ik zelfstandig ben gaan denken heb je een hele tijd geprobeerd om van mij een toeverlaat te maken, een gesprekspartner. Dat is je niet gelukt en daarom ben je me maar gaan aanhalen. Ja, je probeerde van mij je knuffelbeertje te maken. Ook dat is je uiteindelijk niet gelukt. Vanaf mijn negende heb ik mij zo veel mogelijk buiten je omarmingen weten te houden. Die man hier recht tegenover mij, die man die zich mijn vader noemt, jouw wettige echtgenoot: daar hoor je je tegenaan te vlijen, met hem moet je praten, bij hem kun je je knuffeltjes vandaan halen. Niet bij mij.’

Versie 2016:
‘Mijn moeder, ze heeft die waxinelichtjes geplaatst om ons te beschermen tegen de boze buitenwereld. Je kunt ze maar beter weer doven, mam. Voor mij helpen ze niet. Ik geloof er niet in. Neem ze mee naar boven, naar je hobbykamer. Zet ze daar om je heen, straks na het eten, wanneer je er een uurtje gaat mediteren. En als je dat gaat doen, wil je dan ook eens stil blijven staan bij een van die negatieve eigenschappen van je? Die overdreven, verstikkende aandacht voor mij? Je vindt me interessant, vanaf het begin heb je mij voorlijk genoemd. Maar of dat een zegen is, dat voorlijk zijn? Vanaf het begin, vanaf het moment dat ik zelfstandig ben gaan denken heb je geprobeerd om van mij een toeverlaat te maken, een gesprekspartner. Tot ik mijn handen tegen mijn oren begon te drukken. Vervolgens ben je me maar gaan aanhalen. Godzijdank heb ik me al vanaf mijn negende buiten je omarmingen weten te houden. Die man hier recht tegenover mij, die man die zich mijn vader noemt, jouw wettige echtgenoot: daar hoor je je tegenaan te vlijen, met hem moet je praten, bij hem kun je je knuffeltjes vandaan halen. Niet bij mij.’

Aanprijzing
Al zeg ik het zelf: ‘De IJskoning’ leest als een trein. De lezer wordt wel gevraagd, af en toe terug te bladeren of het verhaal goed in zijn hoofd te houden, want ‘De IJskoning’ scherpt de geest. Er staat wijsheid in, er staat baarlijke nonsens in. Ja, de geest van de lezer wordt scherp gehouden. Scherp gehouden door:

prachtige zinnen
levensechte beschrijvingen
thema’s en symbolen die ondergronds verbindingen met elkaar aangaan
en: spannende momenten.

Binnen deze zinnen speelt zich een familiedrama af. Nu en dan kan er een traan worden weggepinkt. Maar er zijn ook momenten voor een lach. En als de lezer de laatste regel van ‘De IJskoning’ gelezen heeft, zal hij of zij denken: dit had ik niet verwacht. Maar het klopt met het geheel. Alles heeft met alles te maken, en wel zó dat de lezer na een weekje ‘De IJskoning’ nog eens wil lezen.

Oproep en wens
Ja, ‘De IJskoning’ is klaar voor de uitgever. Daarom roep ik iedereen op om dit bericht onder vrienden, kennissen en familie te verspreiden. Lees de fragmenten in ‘De IJskoning’ (klik daarvoor rechts van deze tekst op de cover van ‘De IJskoning’). Leest en zegt het voort: ‘De IJskoning’ is een prachtroman! Misschien wordt door deze reclame de kring van geïnteresseerden en potentiële kopers zo groot, dat een uitgever de publicatie van ‘De IJskoning’ eerder durft aan te gaan.

Ik wens u allen een goed Oud en Nieuw toe en vooral een gezond 2017 vol leesgenot.

Eric Steiner.

donderdag 22 december 2016

Hij is dol op muziek – een kerstverhaal


Ik beweeg mij niet, maar de tranen prikken mij in de ogen. Thuis heeft mama beweerd dat het vast een hele opgaaf voor mij zal zijn: zo lang blijven stilzitten, en toen heeft papa gezegd: ‘Geef hem toch die kans. Hij is dol op muziek.’

Ik ben muisstil, maar mijn keel doet pijn. We zitten in het midden van de vierde rij. Ik heb eerbiedig gekeken naar het grote koor in de blauwe jurken dat op het podium plaatsnam. Ik heb roerloos en zonder een vraag te stellen het stemmen van het orkest gevolgd. En toen waren er allemaal klappende mensen om mij heen. Wat een geruis, het leek wel een waterval. Papa en mama deden ook mee en toen ik ook. Op het podium verschenen de dirigent en de solozangers en -zangeressen.

Het orkest was beginnen te spelen, het koor viel in.
Jauchzet! Frohlocket! Auf, preiset die Tage. Zoiets overweldigends had ik nog nooit gehoord. Dit was wel wat anders dan de koptelefoon van mijn papa. Mijn papa, die mij vanmorgen had uitgelegd wat recitatieven en aria’s zijn. Ik vond ze niet zo mooi. Maar nu het koor weer is gaan zingen - nu het zingt Wie soll ich dich empfangen - zijn er tranen in mijn ogen gaan prikken.

Ik kan er niets aan doen, ik houd wel van Bach maar het is de gedragen melodie waardoor ik huilen moet. En nu komt er ook nog een geluid uit mijn keel. Door mijn natte wimpers heen zie ik mama’s kwade blik naar mijn papa. Mama aait mij over mijn wang en legt mijn hoofd in haar schoot en ik blijf maar doorgaan met huilen, doe mijn best geen geluid te maken wanneer de muziek zachter klinkt. Mijn buik schokt en het blaadje in mijn moeders handen trilt. Programma Kerstconcert 1978.

In de pauze staan we opeens buiten. Mama scheldt op papa. Vlakbij zijn fakkels en verbaasde blikken van mensen. Dat zijn mensen van Het Leger des Heils, heeft papa mij geleerd. Het koper van de blaasinstrumenten schittert.

Papa maakt een driftig gebaar in de lucht en loopt van ons weg. Nou krijgen we vast geen kerstboom meer. 

Mama pakt me bij de arm. Alleen wandelen wij over de straattegels. Achter mijn rug hoor ik het Legers des Heils spelen. Ik buig mijn hoofd. Voorbij mama’s mantel verschijnt om beurten de punt van haar schoenen. Ze loopt snel, ik kan haar amper bijhouden. Als we stilstaan voor een zebrapad, kijk ik naar haar omhoog. ‘Waar gaan we naartoe?’
‘Naar de bushalte.’

Het is plotseling heel erg koud om mij heen en ik steek mijn ene hand in mijn jaszak en mijn andere in mama’s zachte bontmantel. Misschien gaat ze dan ook langzamer lopen. Maar eerst moeten we nog wachten tot het stoplicht op groen springt.

Ik kijk achterom, naar het Musis Sacrum. En weer omhoog naar mama’s ernstige gezicht. En naar de bevroren sterrenhemel, ver boven haar. Zo groot en oneindig diep. Maar niets kon toch oneindig zijn? Wat zat er achter het einde? En wat voor het begin? Mijn leven en dat van al die andere mensen hier op aarde was slechts een knipoog in de eeuwigheid. Het is niet eerlijk dat er in zo’n kleine knipoog nog zo veel gemeenheid kon zitten.

‘Mama?’
‘Ja, schat?’
‘Als ik er niet was geweest. Was er dan een ander baby’tje uit jouw buik gekomen?’ Ze gaf geen antwoord. ‘En had je die dan ook Patrick genoemd?’
‘Kind, zeg toch niet van zulke dingen. Papa en mama houden heel veel van jou.’
Maar ze houden niet van elkaar.


‘Hij is dol op muziek’ is een summiere bewerking van Hoofdstuk 67 uit mijn roman ‘De IJskoning.’

woensdag 14 december 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? - deel IX

Op 'Nieten' Jacht

Waaraan een tekst dient te voldoen
Een tekst dient gevarieerd te zijn, o.a. in zinslengte en in woordkeuze. Teveel dezelfde woorden vlak op elkaar kunnen het lezen van een tekst ophouden. Wie niet gelezen wil worden, moet ze vooral laten staan.
Ik wil gelezen worden.
Volgens mijn Schrijverslogboek kwam ik op 1 oktober jl. erachter dat ik in ‘De IJskoning’ nogal vaak het woord ‘niet’ gebruikte. Daar ben ik de afgelopen periode dus mee aan de slag geweest.

Energievreter
‘Nieten’ vervangen door synoniemen als ‘weinig’, ‘moeilijk’, ‘onmogelijk’ en ‘allerminst’ kostte mij nogal wat energie.
Soms was het nodig om een zin volledig om te bouwen, omdat een synoniem niet paste. Ook dat kostte veel energie.
Over het algemeen had ik na anderhalf of twee uren ‘nieten’ vervangen het wel gehad.
Vandaar dat ik tussendoor andere, meer interessante schrijfzaken ter hand genomen heb. (Daarover in een volgende blog meer.)
Het verklaart ook waarom ik nu pas klaar ben met het verwijderen van ‘nieten’ in ‘De IJskoning.’

Bij kopzorg en radeloosheid: ga langs bij Harry Mulisch
Het verwijderen van ‘nieten’ bezorgde mij nogal wat kopzorg. Ik werd er een beetje radeloos van. Na drie weken vroeg ik mij af: Hoe doen andere schrijvers dit? Ik ging te rade bij Harry Mulisch. De eerste 54 bladzijden van ‘De Aanslag.’


Welgeteld kwam in op deze bladzijden 105 ‘nieten’ tegen. Op de manier hoe ze over de pagina’s waren verdeeld, dacht ik: ik ben op de goede weg. Dus ik ging door.

Eindelijk klaar met die ‘nieten’ klus?
Op donderdag 8 december was ik dan eindelijk door de 432 bladzijden van ‘De IJskoning’ heen. Ik overzag de overgebleven en vet gemaakte ‘nieten’ en was aan het eind van deze bezigheid weinig tevreden. Op sommige bladzijden zaten nog steeds vijf, soms wel zeven ‘nieten.’
Van Harry Mulisch wist ik het inmiddels. Hoe gingen andere gerenommeerde schrijver met ‘nieten’ om?

Het gerenommeerde schrijversonderzoek
Achtereenvolgens nam ik ter hand:

‘Noodlot’ / Louis Couperus
‘Grijze zielen’ /  Philippe Claudel
‘Honderd jaar eenzaamheid’ / Gabriel García Márquez
‘Liefde in tijden van Cholera’ / Gabriel García Márquez
‘Sinaasappels zijn niet de enige vruchten’ / Jeanette Winterson
‘De Voorlezer’ / Bernhard Schlink

Mulisch meegerekend, kwam ik tot het volgende resultaat:

 

Rekensom
Ik heb bewust 54 pagina’s gekozen, omdat ‘De IJskoning’ 432 bladzijden telt.

8 x 54 = 432

Zouden bovenstaande boeken evenveel bladzijden tellen als ‘De IJskoning’, dan zouden we per boek op het volgende aantal ‘nieten’ uitkomen: (A) 840, (N) 1169, (G)1024, (H) 984, (L) 1288, (S) 1376, (V) 1786.

Conclusie
Mijn roman ‘De IJskoning’ had voordat ik met de schifting begon 1490 ‘nieten.’ Ik heb ze kunnen terugbrengen tot 966. Daarmee kan ik ‘De IJskoning’ plaatsen tussen ‘De Aanslag’ en ‘Noodlot.’

Intermezzo
Er valt veel te zeggen over hoe bovenstaande schrijvers het woord ‘niet’ hebben toegepast. Misschien wijd ik daar ooit nog eens een blog aan.

Het gerenommeerde schrijversonderzoek: nuttig voor het schrijven van de ideale roman?
Na dit onderzoek, weet ik wat mij te doen staat. Stoppen met ‘nieten’ schiften. Ja, want je kunt wel eeuwig blijven sleutelen aan de vervolmaking van je roman, de ideale roman is toch niet te schrijven. Wanneer de ideale roman te schrijven was, schreef ik niet meer, dan zou niemand meer schrijven. Als je weet hoe het moet, is er weinig lol meer aan.

Wat mij verder te doen staat
Nog één keer ‘De IJskoning’ doorlezen. Om na te gaan of de woorden of zinnen die de ‘nieten’ hebben vervangen niet geforceerd overkomen. En daarna officieel bekendmaken, dat deze roman geschikt is om richting uitgever te gaan.

donderdag 3 november 2016

Zes jaar zonder Harry Mulisch

Proloog
Aanstaande zondag is het zes jaar geleden dat Harry Mulisch overleed. Harry Mulisch was mijn grote voorbeeld uit de beginjaren van mijn schrijverschap.

Waarom ik van Mulisch’ oeuvre houd
Meteen was ik al verkocht bij het eerste boek dat ik van Harry Mulisch las: ‘Archibald Strohalm.’
Dat kwam niet alleen door de toon, maar vooral door het absurdisme dat er doorheen was geweven: de man die zijn huis met allerlei draden en apparaten verbonden had met de natuur; de poppenkast van Ouwe Opa, waartegen Archibald Strohalm met een eigen op te zetten poppenkast van leer wil trekken; en natuurlijk de vele eieren die uit de lucht komen vallen.
Een waanzinnig boek.

Ik besloot alles van Harry Mulisch te gaan lezen.
Toen ik daarin een eindje was gevorderd, schafte ik mij ook secondaire literatuur aan, want er was altijd wel iets in Mulisch’ werk dat voor mij en vele anderen niet te vatten viel. Maar goed, wat wil je van een schrijver die beweerde: ‘Het beste is, het raadsel te vergroten’?

Vanaf midden jaren zeventig werden Mulisch’ werken toegankelijker. ‘Twee vrouwen’, ‘De Aanslag’, ‘Hoogste Tijd’, ‘De Pupil’ en ‘De ontdekking van de Hemel.’ Het onbegrijpelijke is daarin nog wel aanwezig, maar ligt meer verborgen, in de diepere lagen. Je hoeft je wenkbrauwen niet meer zo vaak te fronzen.

Voor wat Mulisch’ verhalen betreft, heb ik speciaal genoten van ‘De Versierde Mens’ (vanwege de enthousiaste toon, die overigens meer van zijn vroegere werken kenmerkt); van ‘Paralipomena orphica’ (vanwege de emotionele lading die niet wordt benoemd, maar juist daardoor des te sterker voelbaar is); en van ‘Oude Lucht.’ (op dit verhaal kom ik zo dadelijk terug).

Van zijn studies, tijdsgeschiedenissen, autobiografische werken noem ik hier: zijn verslag van het proces tegen Eichman (‘De zaak 40/61’); zijn analyse van wat er gebeurd zou zijn als Hitler de oorlog gewonnen had (‘De Toekomst van Gisteren’); en de voor sommige lezers arrogante, naar hoogmoedswaanzin neigende autobiografie ‘Voer voor Psychologen.’ Arrogant vooral, omdat Mulisch daarin – vrij naar Nietzsche ’s ‘Ecce Homo’ – uitlegt waarom hij zulke goede boeken schrijft.

Waarom ik Mulisch’ arrogantie wel kan waarderen
Mulisch’ arrogantie, daar hebben vanaf het begin tot aan zijn latere jaren veel mensen niet tegen gekund. Neem bijvoorbeeld ‘De Pupil’ uit 1987. Daarin presenteert hij zichzelf als een jonge god. Een jonge god die aan het begin van zijn schrijverscarrière vlak na de Tweede Wereldoorlog de Vesuvius bestijgt en de personages tegenkomt die zijn nog te schrijven verhalen en romans zullen gaan bevolken.
Geniaal.

Mulisch's arrogantie is een bepaalde vorm van ironie die veel mensen niet begrijpen: die van de zelfspot.

Waarom Harry Mulisch wel en niet mijn schrijverschap heeft beïnvloed
In de beginjaren van mijn schrijverschap was ik zó van Harry Mulisch onder de indruk, ik noemde en citeerde hem zó vaak, dat een van mijn vrienden zich liet ontvallen: ‘Het lijkt wel of jij Harry Mulisch zelf bent. Jij wilt Harry Mulisch zijn.’

Die vriend zat er naast.

Wie mij kent, weet dat ik geen pijpen rook.
Wie mij kent, weet dat ik geen teckel heb.
Wie mij kent, weet dat arrogantie mij vreemd is. Ik geloof dat ik niet zou durven beweren dat ik zulke goede boeken schrijf.

Voor mijzelf heb ik als stok achter de deur wel op een tegeltje gezet:

‘Als ik een goed boek wil lezen, dan schrijf ik er een.’

Harry Mulisch, hij schonk mij in de beginjaren van mijn schrijverschap de vrijheid om in mijn eigen proza vaag en onduidelijk te mogen zijn. Maar in tegenstelling tot dat van Mulisch’ proza, was dat van mij zonder diepere betekenslagen.

Wanneer ik aan Harry Mulisch denk, dan moet ik ook weer denken aan die ene Neerlandicus die mij ooit eens onder handen genomen heeft, als een tandarts die niet van verdovingsspuiten houdt. Hij wees mij op mijn literaire gebreken. En het deed pijn. Erg veel pijn.

Hoe mijn proza dan wel zo veel beter kon? Daarvoor verwees die Neerlandicus mij door naar de eerste bladzijde van een aantal literaire werken. Daaronder bevond zich Mulisch’s verhaal ‘Oude lucht.’

Waarom is ‘Oude lucht’ een geslaagd verhaal? Omdat je er als lezer met de eerste twee zinnen al in opgezogen bent:

‘Kijk – als je mijn vinger volgt kun je hem zien: hij daar, op het platte dak van die bungalow, met alleen die witte broek aan. Halfnaakt zit hij in een ligstoel van gebleekt, door de zon aangevreten linnen, zo ver doorgezakt dat zijn stuitje bijna het terras raakt.’

Na deze twee zinnen kan toch niemand meer ophouden met lezen?

Sinds de tandartsenbehandeling door de Neerlandicus probeer ik zo duidelijk mogelijk te schrijven.
Maar op mijn weg naar dit doel ben ik wel gaan inzien, dat het raadsel niet ontbreken mag. Timmer nooit je verhaal dicht met verklaringen en uitleg. Anders blijft er voor de lezer geen prikkel meer over. Het raadsel moet worden vergroot, de lezer moet aan het denken worden gezet.

Epiloog, of: Waarom Harry Mulisch de Nobelprijs voor de literatuur niet gewonnen heeft en er toch hoop voor het Nederlandse taalgebied blijft
Kort na Harry Mulisch overlijden zullen zijn vijanden meesmuilend hebben gedacht: ‘Mooi. Het is hem dus niet gelukt om de Nobelprijs voor de literatuur in de wacht te slepen.’
Helaas. Hermans, Reve, Wolkers en Claus zijn daarin ook niet geslaagd.
De reden? Net als Mulisch zijn ze gewoon te vroeg dood gegaan.

Maar er blijft hoop. Richten wij ons op de huidige generatie Nederlandse en Vlaamse potentiële Nobelprijswinnaars. De Van der Heijdens en de Grunbergen, de Hemmerechtsen en Uphoffen, de Rosenbomen en Verhulsten. En op al diegenen die vanuit de schaduw van het onbekende zich een weg banen naar de uitgeversdeur. 

donderdag 20 oktober 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? - deel VIII

Is geschiedenis in een roman eigenlijk wel toegestaan? – nogmaals Sarajevo 1992

Theorie:

Geen geschiedenis in een roman, tenzij…
Historische feiten horen thuis in geschiedenisboeken. Over het algemeen dient in een roman geen geschiedenis te worden opgenomen, zelfs als een van je personages geïnteresseerd is in geschiedenis. Geschiedkundige feiten mogen alleen worden opgenomen, wanneer zij iets te maken hebben met de roman zelf. Een liefdesverhaal dat zich in het Nederland van mei 1940 afspeelt, daarin kunnen bijvoorbeeld moeilijk Duitse uniformen en bommenwerpers ontbreken.

Indien geschiedenis in een roman, dan zo weinig mogelijk
Wanneer je geschiedkundige feiten in je roman opneemt, pas dan op dat het geen geschiedenisboek wordt en jij daarmee automatisch verandert van een fictieschrijver in een historicus, of in het ergste geval een leraar die de indruk wekt de lezer de les te willen lezen.

Research is onontbeerlijk
Als fictieschrijver dien je veel van de in je roman op te nemen geschiedenis af te weten. Je personages dienen meer te weten dan er in de roman komt te staan. Zij dienen over geschiedkundige feiten met elkaar van gedachten te kunnen wisselen. Zij zitten immers in de tijd?
Kortom: een schrijver weet meer van geschiedenis af dan wat er aan geschiedenis in de roman komt te staan, en het personage weet uiteindelijk weer meer dan de schrijver.

Praktijk:

Wat heeft mijn roman ‘De IJskoning’ te maken met de beschieting van Sarajevo?
Patrick is geïnteresseerd in het wereldgebeuren, in de tweede helft van de roman gaat hij Geschiedenis studeren. Maar dat is dus geen reden om de beschieting van Sarajevo in de roman op te nemen.
Al speelt de roman zich voor een deel in 1990 af, er wordt ook geen woord gerept over de Irak crisis. Omdat deze geen verbinding heeft met de personages.

De beschieting van Sarajevo in 1992 heeft dat wel. Waarom? Niet omdat het gezin jarenlang op vakantie is geweest in Joegoslavië. Dat is een te magere reden om aandacht te besteden aan de beschieting. Voldoende reden om er wel aandacht te besteden, ligt hoofdzakelijk bij Patricks ouders.

Patricks ouders waren in hun studentenjaren (eind jaren zestig) politiek geëngageerd. Maar nu zullen ze tegenover elkaar komen staan in hun mening over de uitgebroken oorlog in Joegoslavië.
De eerste keer dat ze het er over zullen hebben, is naar aanleiding van de bovengenoemde beschieting. Hun regelmatig terugkerende woordenwisselingen in de maanden daarna monden uiteindelijk uit in een flinke ruzie, wanneer de moeder besluit Joegoslavische vluchtelingen in huis op te nemen.
Het moge duidelijk zijn dat Joegoslavië slechts een zoveelste verontschuldiging is om elkaar in de haren te kunnen vliegen, want het botert al jaren niet meer tussen die twee.

Ik had de beschieting van Sarajevo ook nodig om mijn hoofdpersonage Patrick Vernooi zijn vertroebelde vriendschap met Caspar van Blokland te kunnen laten herstellen: 



woensdag 12 oktober 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? - deel VII

Wrijving tussen romantijd en historische feit: Sarajevo 1992


Nu ik de datum van de beschieting van vredesdemonstranten in Sarajevo ongeveer te pakken had (zondag 5 of maandag 6 april 1992), kon ik dit incident in ‘De IJskoning’ een concretere plek geven.
Heel wat manuscriptversies achtereen stond het incident geplaatst op maart 1992. Nu schoof hij dus een maand op, vlak voor Patricks verjaardag (zondag 12 april). Een mooie toevallige bijkomstigheid. Zijn verjaardag kon ik nu uiteraard moeilijk nog overslaan. En tekst had ik er ook voor. Ik gebruikte die van Pasen (19 en 20 april). Pasen hoefde slechts even genoemd te worden, om daarna meteen door te kunnen stomen naar de twee volgende hoofdstukken, en een van de grote wendingen in de roman: de viering van het vijfenzeventig jarig bestaan van het bedrijf waarvan Patricks vader mededirecteur is.
Maar laat ik niet op de feiten vooruitlopen, en vooral niet te veel van het verhaal verklappen.
Ik beperk mij tot het Sarajevo-incident.

(wordt vervolgd)

vrijdag 26 augustus 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? - deel VI


Wrijving met één specifiek historisch feit: Sarajevo 1992

In mijn vorige blog had ik beloofd, terug te zullen komen op één specifiek historisch feit dat ik in mijn roman ‘De IJskoning’ opgenomen had: de beschieting van Sarajevo in het voorjaar van 1992.
In mijn schrijverslogboek schrijf ik daarover:

‘Maandag, 9 mei 2016
Betreft beschieting vredesdemonstranten in Sarajevo, gedaan door sluipschutters vanuit de bergen. Die had ik jaren geleden in mijn roman laten plaatsvinden in maart 1992. Daar had ik op papier nog aantekeningen van. Maar dit jaar kon ik deze beschieting nergens terugvinden op het internet. Verificatie en nadere uitwerking in de roman leek onmogelijk.
Tot vannacht. Toen ik met Engelse woorden ging zoeken.
Wat ik in ‘De IJskoning’ beschrijf, blijkt zich niet begin maart, maar begin april 1992 te hebben afgespeeld. Dat van begin maart was – zwart-wit gezegd – een beschieting van bruiloft-vierende moslims die met een vlag stonden te zwaaien.
Toen ik de juiste datum eenmaal te pakken had, was het een klein kunstje om via Delpher er de krantenartikelen bij te halen.’


(wordt vervolgd)

vrijdag 12 augustus 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? - deel V

Wrijving met de feiten

Wat vooraf ging
Nu ik aan de hand van een uitgebreide synopsis alle gebeurtenissen een voorlopig definitieve plek binnen de roman had gegeven en in die synopsis deze gebeurtenissen van een datum had voorzien, kon ik vervolgens nagaan of de feiten nog wel klopten.
Dit was echt wel nodig voor roman als ‘De IJskoning’, die zo duidelijk in een historische tijd (1989-1993) is geplaatst.

Historische feiten
In deze blogserie over de vraag of ‘De IJskoning’ klaar is voor de uitgever’, heb ik al eens aangegeven dat het noemen van Goede Tijden, Slechte Tijden in het voorjaar van 1990 echt fout was, omdat deze soap pas in het najaar van 1990 zijn eerste aflevering had.
Uren heb ik op Delpher in gedigitaliseerde kranten gezocht naar alternatieven. De meeste toen spelende soaps bleken in de middag te zijn uitgezonden. Dus kan Zita na het avondeten onmogelijk aan haar vader vragen, of die en die soap al begonnen is. Maar ze kan hem wel vragen een andere video te gebruiken, omdat zij met de video die in de videorecorder zit haar soaps opneemt.

Zo controleerde ik nog meer gebeurtenissen op hun historische juistheid:
Werd in de jaren 1989-1993 Telebingo nog uitgezonden? (Nee, was al jaren van het scherm);
Liep in de film Siegfried van Fritz Lang Brünnhilde wel zo onrustig heen en weer zoals ik het in mijn roman beschreven heb? (Jawel);
Kijkt Brünnhilde echt wel zo naar Siegfried omhoog zoals ik het in mijn roman beschreven heb? (Jawel).
Kloppen datum en omstandigheden rond de in mijn roman kort aangehaalde beschieting van Sarajevo (1992) nog wel? (Nee. Ik kom hier in een volgende aflevering op terug).

Ook belangrijk was, na te gaan wanneer de vakanties vielen, wanneer een bepaald schooljaar in een bepaald regio begon, wanneer in 1990 de voorjaarskermis in het centrum van Arnhem gehouden werd (mijn roman speelt zich voor groot deel af in Arnhem).

Technische feiten
In ‘De IJskoning’ wordt getennist. In één scène wordt een tennismatch expliciet beschreven. Ik tennis niet. Mijn meelezer wel. Met aanwijzingen van mijn meelezer heb ik de tennisscene aangepast. Nu bleek het technisch allemaal wel te kloppen, maar het was te lang om het verhaal spannend te houden. Dus de technische beschrijving flink ingekort.

Weerkundige feiten
De vader van mijn hoofdpersonage doet elk jaar mee aan carnaval. Voor de romanscènes waarin carnaval ter sprake komt, was het noodzakelijk om na te gaan op welke data carnaval precies viel. Ook belangrijk was het om via Delpher te achterhalen hoe de weersomstandigheden waren.
Tijdens het carnaval van 1991 was het extreem koud, met wind en gladheid. Door dit te benoemen, wordt het opeens veel verklaarbaarder waarom er uitgerekend tijdens deze extreem koude dagen in ‘De IJskoning’ vreemdgegaan wordt. Het geeft ook een extra lading aan de naam van de roman.

Ten slotte
Ook tijdens de controle op de feiten was ik genoodzaakt, regelmatig de data nog iets bij te stellen. Soms ook niet. Dan bleken verhaal, datum en feit een prachtige drie-eenheid te vormen. Een geschenk van de Muze.

(wordt vervolgd)

donderdag 21 juli 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? - deel IV


Het nut van een uitgebreide synopsis

(Fragment uit ‘De IJskoning’, versie oktober 2013)

Wat is de snelste weg om er achter te komen of je niet geheel chronologisch geschreven roman klopt qua hoeveelheid gebeurtenissen geplaatst tussen tijdstip A en tijdstip B? Dat is het maken van een uitgebreide synopsis, waarin per hoofdstuk alle gebeurtenissen kort worden benoemd.

Elke gebeurtenis dient daarbij van een datum/tijdstip te worden voorzien. Daarna maak je een kopie van deze uitgebreide synopsis. Die zet je dan in chronologische volgorde. En voilà: in een paar oogopslagen zie je waar de hoeveelheid gebeurtenissen binnen tijdstip A en B  wringt. En dan is het enkel nog zaak van data verschuiven.

Voor hoofdstuk 24 van ‘De IJskoning’ komt de synopsis er dan ongeveer zo uit te zien (Uiteraard heb ik later vanwege het van november naar juli, dus meer naar voren plaatsen van de gebeurtenissen, alle verwijzingen naar Goede Tijden Slechte Tijden geschrapt, omdat deze soap in juli 1990 nog niet op tv verschenen was):



(wordt vervolgd)

zaterdag 9 juli 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? - deel III

Wrijving met de tijd


Controle op feit en tijd
In mijn vorige blog berichtte ik van twee onvergeeflijke fouten die er in mijn roman ‘De IJskoning’ waren geslopen: beukennootjes rapen in het voorjaar en Goede Tijden Slechte Tijden kijken in juni 1990. Ik vreesde dat ik nog meer van dit soort fouten in mijn roman zou aantreffen.
Ik berichtte ook over mijn gevoel dat er hier en daar in mijn roman te veel gebeurde tussen de in de roman aangegeven tijdstippen.
Een grondige controle van de hele tekst op feit en tijd achtte ik noodzakelijk.

Allereerst: de tijd
Het allereerst zou ik de tijd ter hand moeten nemen. Want pas wanneer je een scene hebt verplaatst van de november naar juni, kun je controleren of het voor je personages dan nog wel mogelijk is om te kijken naar Goede Tijden, Slechte Tijden.

Wrijving met de tijd door vooruitspringen en samenvatten
In ‘De IJskoning’ maak ik af en toe sprongen in de tijd vooruit (‘twee weken later’), vat ik hier en daar samen (‘vijf dagen achtereen’). Juist door dit soort opmerkingen kreeg ik twijfels of het wel klopte met de hoeveelheid gebeurtenissen tussen de in de roman aangegeven tijdstippen A en B.
Ik had ook wel zo’n beetje het idee, op welke twee plekken in mijn roman de tijd in ieder geval wreef.
Mijn twijfels bleken terecht te zijn. Conclusie: ik zou de hele roman moeten controleren op nog meer aanwezige wrijvingen met de tijd. Waar ik ze aantrof, zou ik tijdstip A en B verder van elkaar af moeten plaatsen, (met alle gevolgen van dien voor de rest van de roman), dan wel een of meerdere gebeurtenissen moeten schrappen.

Wrijving met de tijd door complexe romanstructuur
Mijn roman speelt zich grotendeels af tussen oktober 1989 en maart 1993. Zoals ik in mijn vorige blog aangegeven heb, gaan de eerste honderdzestig bladzijden over de relatie tussen Patrick Vernooi en Zita Rozenmond. Daarnaast is Patrick bevriend met de cynicus Caspar van Blokland.
Onder ander vanwege de spanningsopbouw heb ik de ontwikkeling van deze twee vriendschappen niet altijd chronologisch weergegeven. Een paar hoofdstukken achtereen behandel ik Patricks relatie met Zita, om daarna – soms terugspringend in de tijd – een paar hoofdstukken te wijden aan zijn vriendschap met Caspar. Een enkel hoofdstuk behandelt zowel de vriendschap met Zita als met Caspar.
Zo is ongeveer de hele roman opgebouwd.
Door deze niet geheel chronologische opbouw wordt het dus moeilijk om na te gaan of er tussen de in de roman aangegeven tijdstippen A en B wel of niet te veel gebeurt. Eigenlijk zou ik de hele roman in chronologische volgorde moeten zetten. Dit is natuurlijk onbegonnen werk. Maar wat is het alternatief?
(wordt vervolgd)

vrijdag 1 juli 2016

‘De IJskoning’: klaar voor de uitgever? - deel II


Twee onvergeeflijke fouten


Voor het goede begrip
De gebeurtenissen in mijn roman ‘De IJskoning’ vinden grotendeels plaats tussen november 1989 en maart 1993. Het perspectief is vanuit het hoofdpersonage, de scholier en student Patrick Vernooi. De eerste honderdzestig bladzijden gaan o.a. over Patricks relatie met Zita Rozenmond.

Op de valreep dingen veranderen
Een paar weken voor de voltooiing van ‘De IJskoning’ vond ik dat er tussen Patricks kennismaking en de breuk met Zita Rozenmond te veel gebeurde in een te kort tijdsbestek. De kennismaking had ik in de eerste week van het zesde schooljaar (1990) van het Gymnasium geplaatst, de definitieve breuk op 1 december.
Op de valreep verschoof ik de kennismaking naar maart van het vijfde schooljaar. Daar paste ik de hele tekst rond de relatie tussen Zita en Patrick op aan. Dat dacht ik tenminste. Want toen ik dit jaar de opmerkingen van mijn meelezer in de roman aan het verwerken was, ontdekte ik dat ik op zijn minst twee dingen over het hoofd had gezien.

1 Beukennootjes rapen
In de versie vóór de dataverschuiving rapen Patrick en Zita in de herfst beukennootjes. Na de dataverschuiving doen ze dit in april. Maar dan liggen er dus nog helemaal geen beukennootjes op de grond.

2 ‘Goede tijden, Slechte Tijden’ kijken
In juni vraagt Zita aan haar ouders of op tv Goede Tijden, Slechte Tijden al begonnen is. Vóór de dataverschuiving vraagt ze dit in november. Dat kan. Maar in juni? De eerste aflevering van Goede Tijden, Slechte tijden werd pas 1 oktober 1990 uitgezonden.

Twijfel gerezen
Twee onvergeeflijke fouten, die ik pas twee jaar na voltooiing van de roman ontdekte. Dat gaf te denken. Hoe zat het met de rest van de feiten die ik in de loop der jaren in ‘De IJskoning’ had opgenomen? Die toevoegingen had ik destijds weliswaar op hun juistheid gecontroleerd, maar het leek mij verstandig dit nog eens te doen.
Sowieso had ik tijdens het in de roman verwerken van de opmerkingen van mijn meelezer de indruk gekregen dat er ook na de breuk met Zita Rozenmond te veel gebeurde in een veel te korte tijd.
Een grondige controle van de hele tekst achtte ik noodzakelijk.


(Wordt vervolgd)

vrijdag 24 juni 2016

‘De IJskoning’ – tijd voor een uitgever?


Een laatste redactieslag
‘Geweldig! Geweldig!’ had mijn meelezer eind vorig jaar nog maar eens over ‘De IJskoning’ opgemerkt. ‘Wanneer stuur je het op naar een uitgever?’
Daarvoor zou ik eerst haar opmerkingen moeten verwerken in die roman. Dat had ik sinds ik het manuscript februari 2014 van haar had teruggekregen, nog niet gedaan. Opzettelijk. Om afstand te kunnen scheppen, zodat ik met een frisse nuchtere blik haar correctievoorstellen zou kunnen beoordelen.
Januari van dit jaar ben ik daarmee begonnen. Ik dacht er een maandje mee zoet te zullen zijn. Dat viel dus anders uit.

Correcties en opmerkingen
Mijn meelezer had welgeteld 738 correcties en opmerkingen in mijn manuscript geplaatst. De correcties betroffen spellingfouten of hier en daar een vergeten letter of woord. De opmerkingen varieerden van ‘mooi’ en ‘prachtig’ tot ‘vaag’ en ‘schrappen.’
Over ‘mooi’ en ‘prachtig’ zal ik niet verder uitweiden. Ik ben een bescheiden mens.

Vaag en schrappen
Vaag: dat kwam volgens mijn meelezer o.a. door de zinsconstructie, of een wat onhandige omschrijving. Verder vond ze hier en daar de overgangen van verleden tijd naar tegenwoordige tijd en van tegenwoordige tijd naar verleden tijd verwarrend.
Schrappen: gelukkig achtte zij slechts een negental langere fragmenten (van ongeveer een halve bladzijde elk) nodig om te worden geschrapt. Niet omdat de zinnen omslachtig waren, maar omdat ze te vroeg bepaalde zaken prijsgaven en dus een zekere spanningsopbouw in de weg stonden. De overige schrapvoorstellen hadden betrekking op een enkel woord of een enkele uitdrukking.

Te veel (dezelfde) woorden
Het ging daarbij vooral om stopwoorden en dito tussenzinnetjes: ‘eigenlijk’, ‘allemaal’, ‘nu’, ‘nogal’, ‘weer’, ‘toch ook’, ‘ook wel’, ‘erg veel’, ‘zo meteen’, ‘is het wel?’ De meeste daarvan bleken terecht overbodig, een enkeling niet.
Ze wees mij ook op dezelfde woorden die te dicht op elkaar stonden. Vreemd dat die er nog in zaten, terwijl ik daar zo veel aandacht aan had besteed voordat ik het manuscript naar haar opstuurde.

Van het een komt het ander
Des te verder ik in de roman vorderde, des te vaker kwam ik dit soort schrapvoorstellen van mijn meelezer tegen. Zij scheen daarin met de bladzijde meer en meer plezier te hebben gekregen, of ze was per bladzijde beter en beter geworden. Reden genoeg om zelf de roman nog eens grondig door te nemen.
Sowieso moest ik de hele tekst nog eens door om te zien of door al die verwijderde woorden de zinnen nog wel liepen en klopten in hun context.
En toen stuitte ik op twee onvergeeflijke fouten, die mij noopte mijn roman nogmaals grondig door te nemen, nu op een heel ander vlak. Daarover de volgende keer meer.

donderdag 2 juni 2016

Mijn kat is dood


Ontwaken
Mijn kat is dood. Duizend keren is het door mijn hoofd gegaan en het gaat nog steeds door mijn hoofd. Mijn kat Berlioz is dood.
Ik was zaterdagnacht laat thuisgekomen van een verjaardagsfeest. Toen was alles nog goed. Alles was de volgende ochtend ook nog goed. Tegen een uur of elf waren mijn katten Maysha en Berlioz bij mij op bed gesprongen, hadden in dat laatste kwartiertje van verder ontwaken zich genesteld in mijn schoot. Toen ik aanstalten maakte om mij aan te kleden, ging Berlioz zelfs nog gewoontegetrouwe op zijn rug liggen, met zijn poten in de lucht. Duidelijk een aanwijzing dat hij wilde worden gestreeld.

Ontbijten
Tijdens het ontbijt kwam Berlioz niet naar zijn brokjes toe, die aan mijn stoel in een bakje op de grond lagen. Hij was tegen een muurwand gaan liggen, met zijn achterpoten opzij en zijn voorpoten recht voor zich. Eerst dacht ik nog: Heeft het zeker een beetje warm. Maar toen begon hij te miauwen. Hij liep verder de kamer in. Met doorgezakte heupen. Hij ging midden in de kamer liggen en bleef miauwen. Even later klauterde hij met moeite op de rugleuning van een fauteuil. Zijn achterpoten gleden telkens van de leuning af.

Handelen
Mijn ontbijt onderbroken, Berlioz in de kattenmand gedaan. Een vriend en de dierenarts gebeld. De dierenarts zei dat ik direct kon komen. Twee minuten later stond de vriend al met zijn auto voor de deur.

Diagnose I
De dierenarts bevoelde Berlioz’ rug en achterpoten. Ook tilde hij hem op om zijn achterpoten tegen de rand van de behandeltafel aan te kunnen tikken. De hele tijd bleef het arme beest maar miauwen en miauwen.
Niet veel later had de dierenarts zijn diagnose gesteld. Dit is niet goed, zei hij.

Voorgeschiedenis
In Berlioz’ eerste jaar is vastgesteld dat hij een lekkende hartklep heeft. Sindsdien kreeg hij medicijnen die zijn hartslag een beetje rustig zouden houden.

Diagnose II
Waarschijnlijk is er een bloedprop uit Berlioz’ hart geschoten en in een ader in zijn rug vast komen zitten. Daardoor was de bloeddoorstroming naar zijn heupen, achterpoten en staart gestopt. In de achterpoten had de dierenarts geen hartslag meer kunnen vaststellen, de poten reageerden ook niet toen hij die tegen de rand van de behandeltafel tikte.
Met een tangetje kneep hij even in een nagel van een van de achterpoten. Normaal zou een kat vergaan van de pijn, zei de arts. Berlioz voelde er helemaal niets meer van. Maar de verstopping in de ader, de bloedprop die deed wel verschrikkelijk veel pijn. Vandaar dat klagelijk miauwen.
We kunnen twee dingen doen, zei hij. Hem behandelen, maar de kans is minimaal dat hij er weer bovenop zal komen. En dan had hij het nog niet eens over de lijdensweg die het dier waarschijnlijk zou moeten ondergaan.

Besluiten
Hoeveel woorden en gevoelens er door je heen gaan. Maar uiteindelijk kun je maar tot één conclusie komen.

Hechten - onthechten
Ik kreeg ruim de gelegenheid om in een apart kamertje afscheid van Berlioz kunnen nemen.
De dierenarts vroeg of ik een kopje koffie wilde. Ik knikte. Maar even later concludeerde ik dat het voor Berlioz beter was dat hij nog vóórdat de koffie klaar was, zijn spuitje zou krijgen. Hij klaagde zo erg in mijn armen, hij was enkel even stil als hij zijn kopje in de plooi van mijn elleboog had. En dan streelde ik hem tussen zijn oren en zei ik: Rustig maar, het is zo over. Telkens weer ging dat kopje omhoog en kwam er van hem dat schelle gemiauw. Een keer dat hij zijn kopje oprichtte, beet hij me zelfs in de kin.

Ontslapen
De dierenarts had eerst nog een ander dier te behandelen. Daarna kwam hij bij ons zitten. Met een tondeuse schoor hij wat haar weg van Berlioz’ rechter voorpootje. Het duurt niet lang, zei hij, hij zal het amper beseffen.

Hij zette de naald van de spuit in de huid van de geschoren plek en spoot een blauwe vloeistof bij Berlioz naar binnen. Berlioz slikte twee, drie keer, en toen was hij al weg.

vrijdag 27 mei 2016

Praat me niet van bus of trein?


Hier een stukje uit september 2011, waarvan ik toen vond dat ik het niet op het internet moest plaatsen. Op het internet waren al genoeg chagrijnen.  

Nog even snel
‘Vanmorgen moest ik eerst nog even snel acceptgiro’s in de brievenbus van mijn bank gooien, waardoor ik een kwartiertje later dan normaal op mijn trein stapte.
Had ik niet moeten doen. Die trein zat de hele tijd achter een goederentrein, met het gevolg dat hij twaalf minuten te laat op station Amersfoort aankwam. Kon daar mooi vijfentwintig minuten wachten op mijn aansluiting.
Natuurlijk zat die trein op dat tijdstip vol scholieren, waardoor hij te laat arriveerde in de plaats van mijn eindbestemming.
Gelukkig was daar ook de bus te laat, zodat ik mooi netjes om negen uur op kantoor arriveerde en aan mijn werk kon beginnen.

Nog even traag
Om mijn acht uren vol te kunnen maken – als uitzendkracht word ik immers naar gewerkte uren uitbetaald - , ben ik ‘s middags blijven doorwerken tot tot half zes. Had ik beter niet kunnen doen. Kon nog net de bus van drie over half zes halen, anders had ik op die bushalte een half uur moeten staan wachten.

De bus van drie over half zes sloot netjes aan op een file. De bus arriveerde, terwijl ik mijn trein het station zag binnenrijden. Ja, een half uur gewacht op de volgende trein. Kwam om tien voor acht aan op het station van mijn woonplaats. Dan ga je dus niet meer gezond koken. Dan haal je nog even snel voordat de supermarkt dicht gaat, voorverpakte en voorbereide rauwkost met geitenkaas en een saus er overheen. Dan vreet je die thuis op en ben je de hele rest van de avond chagrijnig.’

En hier de positieve wending die ik er onlangs aan gegeven heb:

Lichtpuntjes in de frustratie
Zo heb ik in mijn carrière nog wel meer bus- en treinvertragingen opgelopen. Wat heb ik eigenlijk voor al die vertragingen, naast een hoop frustratie, teruggekregen?

Een tienermeisje van rond de veertien dat al keuvelend met haar klasgenootjes zich opmaakt.

Een man die op het perron met zijn fiets ongewild een salto mortale uitvoert.

Een jongen met een dikke koptelefoon op zijn hoofd die met luide stem tegen elk meisje zegt: ‘Ik ga niet naast jou zitten. Blijf jij daar maar.’

Een conductrice waar alles rond en vrolijk aan is, behalve haar uniform.

Een meisje dat naast mij op de perronbank vraagt of ik last heb van haar sigarettenrook, terwijl de wind niet mijn kant opwaait.

Een verliefd stelletje dat in de trein aan elkaars schouder rustend de dag doorneemt. Ik steek heel wat op over het verschil tussen diverse arbeidsbureaus.

Een magere man die bij iedere passagier stil staat om zijn duizend keer open- en dichtgevouwen velletjes papier te tonen, waarop te lezen valt dat hij dakloos is en geld nodig heeft voor onderdak.

Een Duits stelletje dat door de conductrice stellig in het Engels aangesproken wordt en dat ik tijdens het overstappen in het Duits doorverwijs naar hun volgende trein.

Nou en?
Misschien werk ik al deze beelden nog eens uit in een blog. Misschien gebruik ik deze beelden voor een van mijn verhalen of romans. Ik wil tenslotte niet beroemd worden als chagrijn, maar als schrijver.