Hoofdstuk
2c (1918, 12 juni)
De ploegbaas zegt dat de schaft er op zit en giet de
kan met koffie uit over de smeulende turven. Ernaast begint hij een flinke kuil
te graven, waarin hij de as en de turfresten zal werpen. De laatst opgegraven
en meeste natte aarde er overheen en dan de bovenste laag flink aanstampen en
klaar is Kees.
Sinds de grote veenbrand van vorig jaar zijn we stukken
voorzichtiger geworden. Van Valthermond tot Emmerschans vlamde het. Ze zeggen
dat de meeste van die branden door na-smeulende koffievuurtjes zijn ontstaan.
Het was lange tijd droog geweest, de zon was fel en de wind deed wispelturig.
Daardoor kon het vuur flink aanwakkeren. Daardoor werd het nog onberekenbaarder
dan veenvuur van zichzelf al is. Dan weer rende het in de ene richting, dan
weer in de andere. Ze zeggen dat het vooral uit de hand is gelopen, omdat er zo
weinig volk op het veen was. Zoals gewoonlijk aan het begin van een campagne
waren de meeste arbeiders in staking om tot een redelijke loonovereenkomst te kunnen komen.
Binnen de kortste keren stonden hele gebieden in de fik. Gelukkig niet bij ons,
maar het kwam wel tot aan Emmer Compascuum. De brandweer hier in de buurt kon
het niet aan. Die van Den Haag moest er aan te pas komen. Die beschikte over
motorspuiten en stoomspuiten. Die hebben we hier niet. Ook soldaten uit Assen
werden ingezet. Acht spannende dagen. Sommigen zeggen, het had zeker nog veel
langer geduurd wanneer het niet was gaan regenen. En de Hondsrug heeft ook veel
tegengehouden.
Hoeveel turfhopen en nog af te graven veen er door de
vlammen verloren zijn gegaan, zal mij een zorg wezen. Maar die honderd en acht
huizen en zeventien doden...
Wat een vlammenzee moet het zijn geweest. De rook
waaide tot hier over. Zelfs in het westen van het land schijnen ze er last van
te hebben gehad. Sommigen hier beweren dat alleen daarom de Koningin langs is
geweest. Uiteraard in Valthermond, het zwaarst getroffen gebied. Maar ze bezocht ook Nieuw Weerdinge en Emmer Compascuum. Omdat, naar sommigen
beweerden, zij in haar paleis het vanwege die rook zo op de longen had
gekregen. Maar als je de berichten in de kranten hebt gelezen, dan ga je daar
toch wel anders over denken. Volgens de kranten wilde de Koningin alles van
nabij zien, trok ze zich niets aan van de regels en de protocollen en waagde ze
het zelfs in haar nette kleren om over een noodbruggetje van twee of drie planken te
gaan om met getroffenen te kunnen spreken, om hun een hart onder de riem te steken.
Van zo’n Koningin moeten we het toch hebben. Als ik later ooit in nood kom, dan
zal ik geen moment twijfelen om haar een brief te schrijven.
De laatste tijd droom ik van onze Koningin. Dat zij
mijn vader beveelt dat hij mij moet laten gaan, dat ik niet langer meer met ma
en mijn zussen hoef turven te keren op het zetveld. Omdat zij van de meester op
de Lagere School heeft gehoord dat ik zes jaren lang alleen maar hoge cijfers
heb gehaald. Elven en twaalven. In mijn dromen mag ik naar de HBS, op kosten van
de Koningin. Maar wat zijn dromen?
‘Dromen kunnen waarheid worden,’ beweert mijn broer.
‘Kijk maar eens naar hoe wij vroeger hebben geleefd. In een plaggenhutje.’
Daar weet ik niks van, daar was ik veel te jong voor
om mij dat te kunnen herinneren. Maar mijn broer en ook mijn zussen hebben het
allemaal wel meegekregen. Die zijn trots op het huisje waarin we met z’n
zevenen nu al tien jaar zitten. In een huisje aan de wijk, tussen veertien
precies dezelfde huisjes. Ja, en voor al die luxe mag je dan door blijven
ploeteren in het veen tot je er dood bij neervalt. Niet voor niks noemen we
hier de vers gestoken en tegen elkaar aan gestapelde turven grafzerken.
’s Avonds aan tafel vertelt pa dat ze de man van
Stientje Witvoet hebben gevonden. In een van de kanalen dreef ie. Niet ver er
vandaan lagen zijn jas en pet, met er naast een voor driekwart leeg gezopen
jeneverfles.
Pa kijkt ons een voor een aan. ‘Snappen jullie nou
waarom ik jullie al heel vroeg heb leren zwemmen? Vanwege al dat vele water
hier? En jij jongen,’ zegt hij met zijn blik streng op mij gericht, ‘jij moet
oppassen. De ploegbaas heeft gezien dat je flink de armen uit de mouwen kunt
steken en dat je sterk bent. Jij gaat het werk van Stientjes man overnemen. Vanaf
morgenvroeg ga je niet meer turven keren. Vanaf morgenvroeg doe je mee met het
schepenen. Ik waarschuw je, want daar wordt regelmatig gezopen. O wee als je ’s
avonds thuis komt en ik betrap je met de walm van jenever om je heen. Dan ben
je nog niet jarig. Ik heb er in mijn leven te veel dronken in het water zien
vallen en aan de kant moeten slepen. Ik wil dit niet met jou meemaken. Nee, jij
moet gewoon doorgaan met flink arbeiden en verder niks. Misschien kun je dan
over een jaartje ook met mij en je broer meedoen met turf steken. En wie weet, blijft
er dan eindelijk ook eens wat geld over voor een eigen fiets.’
Bron foto: Veenkoloniaal Museum Veendam
Geen opmerkingen:
Een reactie posten