woensdag 1 juli 2015

Tovenaar op het ijs

Met een hittegolf in het vooruitzicht en om u een koel hoofd te bezorgen, breng ik december 2010 even in de herinnering.

Uitgesteld etentje
Ik heb een eetafspraak met Frank en Simone en ik heb geen zin om af te zeggen. Dat hebben we al drie keer gedaan. Vanwege het weer.
Voor mijn huis valt het mee en een heel eind verderop kan ik nog steeds redelijk fietsten, maar ik moet wel voorzichtig zijn. 
Het is koud. Goed dat ik een muts over mijn hoofd heb geschoven en mijn neus en mond heb verstopt achter een wollen das die drie keer om mijn hals en hoofd gaat en dan pas in mijn windjack verdwijnt.

Glibberwoede
Achter het station begint het. De zijstraat die ik in moet, is één grote hoop glooiend en ribbelig ijs. Toch maar proberen. Lopend, met mijn fiets aan de hand.
Halverwege besluit ik om terug te keren naar de straat achter het station, want ik wil niet onderuit gaan.
Ik probeer de volgende zijstraat. Voetje voor voetje. Na twintig meter roep ik in mijn zuiverste Gronings uit: ‘Het is toch niet te geloven!’

Intermezzo
Ik mompel, zeg of roep dit wel vaker. Niet al te vaak. Maar mocht ik ooit dement worden, dan kun je er bijna vanuit gaan dat dit mijn stopzin zal zijn.

De aanhouder?
Ik schuifel weer terug naar de straat achter het station. Zal ik het opgeven en af bellen? Maar ik heb geen zin om de hele avond thuis te zitten kniezen. Nee, ik zet door.
Pas veertig meter verderop is er een brede zijstraat die ik tot op ¾e van zijn lengte in kan fietsen. Daarna moet ik mijn tocht weer lopend vervolgen.

In de ijszee.
Vreemd: voor het huis van Frank en Simone, voor het hele blok van vier woningen, is het trottoir nagenoeg sneeuw- en ijsvrij. De straat zelf is één grote ijszee. Die oversteken, dat blijkt het zwaarste onderdeel van mijn onderneming te zijn.

Luifels zijn goed.
‘Nou,’ zeg ik, nadat ik bij de open haard heb plaatsgenomen, ‘jullie hebben ten minste jullie straatje geveegd.’
Frank en Simone kijken me vreemd aan. ‘We hebben helemaal niets aangeveegd,’ zegt Frank. En nadenkend stelt hij vast dat het moet komen van de uitstekende luifel, de grootste in de hele buurt. Daardoor is er op hun trottoir geen sneeuw gevallen.

Sombere vooruitzichten.
Terwijl we aan tafel zijn gaan, voorspelt de tv regen. Voor de provincie Gelderland is al een waarschuwing voor extreme gladheid.
‘Als het gaat regenen, ben ik weg,’ zeg ik.
‘Als het gaat regenen, ben je te laat,’ zegt Frank.

Gezelligheid verpestende angsten.
Ik besluit mijn gezellig avondje bij Frank en Simone niet te laten verpesten door mijn angsten. Ook daarom is het al ver over twaalven, wanneer ik weer naar buiten stap. De lucht is vochtig. Simone zegt: ‘Als het niet lukt, dan kom je terug en overnacht je bij ons op de bank.’

Langzaam, langzaam.
Ik draai mij om naar het huis van Frank en Simone. Het is minstens tien minuten geleden dat ik afscheid van hen heb genomen en ik schat dat ik slechts vijftien meter heb afgelegd.
Ik sta op het punt om de grote ijszee over te steken. Op de hoek van de straat zijn net een man en een vrouw uit een auto gestapt. De man vraagt of ze mij kunnen helpen.

Helpende hand.
De vrouw neemt mijn fiets en de man biedt mij zijn arm aan.
‘U hoeft zich geen zorgen te maken,’ zegt de vrouw. ‘Zo heeft hij mij de afgelopen weken ook geholpen.’
Vijf minuten later zijn we op veiliger ondergrond gekomen. Ik doe mijn rechter handschoen uit en druk hun de hand. We maken onze namen bekend.
‘Merlijn,’ zegt de man. ‘De tovenaar.’
Ik zeg dat ik nu begin te begrijpen waarom er hier zoveel ijs ligt.

1 opmerking: