Met een
hittegolf in het vooruitzicht en om u een koel hoofd te bezorgen, breng ik december
2010 even in de herinnering.
Uitgesteld
etentje
Ik heb een eetafspraak met Frank en Simone en ik heb geen
zin om af te zeggen. Dat hebben we al drie keer gedaan. Vanwege het weer.
Voor mijn huis valt het mee en een heel eind verderop
kan ik nog steeds redelijk fietsten, maar ik moet wel voorzichtig zijn.
Het is koud. Goed dat ik een muts over mijn hoofd heb geschoven en mijn neus en mond
heb verstopt achter een wollen das die drie keer om mijn hals en hoofd gaat en
dan pas in mijn windjack verdwijnt.
Glibberwoede
Achter het station begint het. De zijstraat die ik in
moet, is één grote hoop glooiend en ribbelig ijs. Toch maar proberen. Lopend,
met mijn fiets aan de hand.
Halverwege besluit ik om terug te keren naar de
straat achter het station, want ik wil niet onderuit gaan.
Ik probeer de volgende zijstraat. Voetje voor voetje.
Na twintig meter roep ik in mijn zuiverste Gronings uit: ‘Het is toch niet te
geloven!’
Intermezzo
Ik mompel, zeg of roep dit wel vaker. Niet al te
vaak. Maar mocht ik ooit dement worden, dan kun je er bijna vanuit gaan dat dit
mijn stopzin zal zijn.
De aanhouder?
Ik schuifel weer terug naar de straat achter het station. Zal
ik het opgeven en af bellen? Maar ik heb geen zin om de hele avond thuis te
zitten kniezen. Nee, ik zet door.
Pas veertig meter verderop is er een brede zijstraat
die ik tot op ¾e van zijn lengte in kan fietsen. Daarna moet ik mijn tocht weer
lopend vervolgen.
In de ijszee.
Vreemd: voor het huis van Frank en Simone, voor het
hele blok van vier woningen, is het trottoir nagenoeg sneeuw- en ijsvrij. De
straat zelf is één grote ijszee. Die oversteken, dat blijkt het zwaarste
onderdeel van mijn onderneming te zijn.
Luifels zijn
goed.
‘Nou,’ zeg ik, nadat ik bij de open haard heb
plaatsgenomen, ‘jullie hebben ten minste jullie straatje geveegd.’
Frank en Simone kijken me vreemd aan. ‘We hebben helemaal
niets aangeveegd,’ zegt Frank. En nadenkend stelt hij vast dat het moet komen
van de uitstekende luifel, de grootste in de hele buurt. Daardoor is er op hun
trottoir geen sneeuw gevallen.
Sombere
vooruitzichten.
Terwijl we aan tafel zijn gaan, voorspelt de tv regen.
Voor de provincie Gelderland is al een waarschuwing voor extreme gladheid.
‘Als het gaat regenen, ben ik weg,’ zeg ik.
‘Als het gaat regenen, ben je te laat,’ zegt Frank.
Gezelligheid verpestende
angsten.
Ik besluit mijn gezellig avondje bij Frank en Simone
niet te laten verpesten door mijn angsten. Ook daarom is het al ver over
twaalven, wanneer ik weer naar buiten stap. De lucht is vochtig. Simone zegt:
‘Als het niet lukt, dan kom je terug en overnacht je bij ons op de bank.’
Langzaam,
langzaam.
Ik draai mij om naar het huis van Frank en Simone. Het
is minstens tien minuten geleden dat ik afscheid van hen heb genomen en ik schat dat ik slechts vijftien meter heb afgelegd.
Ik sta op het punt om de grote ijszee over te steken.
Op de hoek van de straat zijn net een man en een vrouw uit een auto gestapt. De man vraagt of ze mij kunnen helpen.
Helpende hand.
De vrouw neemt mijn fiets en de man biedt mij zijn
arm aan.
‘U hoeft zich geen zorgen te maken,’ zegt de vrouw.
‘Zo heeft hij mij de afgelopen weken ook geholpen.’
Vijf minuten later zijn we op veiliger ondergrond
gekomen. Ik doe mijn rechter handschoen uit en druk hun de hand. We maken onze
namen bekend.
‘Merlijn,’ zegt de man. ‘De tovenaar.’
Ik zeg dat ik nu begin te begrijpen waarom er hier
zoveel ijs ligt.
Prachtverhaal in verwondering gelezen.
BeantwoordenVerwijderenZomerse groet,