Afgewezen droomfragment
Gooi
niets weg
Met
name om de vaart en de spanning er in te houden, zijn er in de loop der jaren uit
de roman Eksteroogs diagnose’ heel wat overbodige woorden en zinnen, ja zelfs
hele lappen tekst verwijderd.
Uit
een enkele zin zou een heel nieuw verhaal kunnen voortvloeien. En die hele lappen tekst zouden na kleine
aanpassingen als zelfstandig verhaal door het leven kunnen gaan. Mits zo’n
verhaal niet te veel lijkt op de roman waarin hij geboren is.
Bestaansrecht
Uit
‘Eksteroogs diagnose’ is een lap tekst verwijderd die m.i. wel interessant is,
maar die geen bestaansrecht heeft. Hij lijkt te veel op een scene uit die
andere roman, ‘De IJskoning.’ De woorden en de zinnen zijn anders, maar de
situatie is bijna identiek.
In
2009 besloot ik voor de tekst van ‘De IJskoning’ te kiezen. Vanaf dat moment
kon die van ‘Eksteroogs diagnose’ alleen nog in een blog als voorbeeld dienen
van een verwijderd fragment.
Bij
deze.
Voorbeeld
Een
langzaam schuin naar beneden hellende gang met rechts vooraan een spiegel, waar
overheen een laken is gehangen. Het laken beweegt op de stroming van de lucht,
er moet ergens een deur open staan. Ja, achter mij. Het daglicht komt door een
kier naar binnen vallen, het licht van een zomerse dag.
Knerpend
grint. Voetstappen. Er verschijnt een vrouw die de deur verder opent en met
twee kinderen voor zich naar binnen stapt. Het is Wenneke. Ze geeft Ronny en
Rianne een zetje. Eerst willen ze niet, maar dan maken ze zich van haar los en
beginnen ze giechelend op haar schaduw te trappen. Janet zegt dat ze daarmee
moeten ophouden, maar ze trappen steeds harder op
haar schaduw, die bij elke stap die ze verder in de gang doet als maar langer
wordt.
Tegenover
de spiegel is een deur. Ze wil aankloppen, maar haar wordt al opengedaan.
Een
donker vertrek, de raamgordijnen zijn gesloten. Ook hier bevindt zich een
toegedekte spiegel. In het midden staat een bed. Er ligt iemand op. Alleen
stukjes van zijn broekspijpen en colbert zijn te zien, er zijn mensen om dat
bed heen gedromd. Een man met een amechtige borst, een vrouw met een
driedubbele onderkin, een man met krukken, een vrouw in een paarse jurk, een
man met een ringbaardje en een wrat naast zijn neus.
Ik
stap tussen hen door en meng mij tussen Dolf en Evelien met hun baby en Peter en
Annet met hun baby die nog met de navelstreng zijn verbonden met de moederbuik.
Het bed stinkt. De dekens voelen vochtig aan. Er zit vast schimmel in, ik ruik
paddenstoelen.
Aan
de andere kant van het bed staat Hubert. Hij buigt zich over de persoon die
daar ligt heen en ik hoor hem fluisteren: ‘Ga maar. Ga naar het licht.’
Die
persoon die daar ligt, dat ben ik.
Op
de gang slaat de buitendeur dicht en de spiegel zowel in de gang als hier in
deze ruimte vallen aan gruzelementen.
(scene uit Hoofdstuk 60. Een aangenaam, vloeibaar en warm
licht)
N.B.:
‘Eksteroogs diagnose’ heet tegenwoordig ‘De geschonken tijd’