vrijdag 17 mei 2019

Gratis broden voor iedereen (1921, 8 maart) – romanfragment uit ‘De behouden stilte’


Bakker Veldkamp heft zijn hoofd en blijft over onze schouders heen blikken. Ik kijk achterom. Weldra staan alle klanten naar de ruiten gekeerd. Daar komt heel wat volk aangelopen. Witte, bruine en zwarte petten. Hun gezichten staan donker, hun handen zijn gebald. Sommigen hebben een stok bij zich.

‘Die zijn boos’, zegt de man die zojuist van de bakkersvrouw een heel brood heeft gekocht. ‘Goedemiddag’, en hij wil zich uit de voeten maken. Maar een van die lui uit de straat heeft de winkeldeurknop al in zijn hand. Door een hele meute worden we opzij geduwd. De deur kunnen we niet meer bereiken, zo vol raakt het hier. Buiten blijven nog talloze petten staan.

De bakkersvrouw is naar de achterkamer gevlucht. ‘Wat moeten jullie?’ vraagt Veldkamp. ‘Als jullie tegen te lage lonen willen demonstreren, dan moeten jullie niet bij mij zijn, maar bij de verveners.’
‘De verveners hebben geen geld,’ zegt de man die als eerste de winkel was binnengekomen. ‘En wij hebben ook geen geld. Een mens moet eten. We hebben al drie dagen niets meer gehad. We zijn uitgehongerd. We willen alle broden van je. Gratis broden voor iedereen.’

‘Zonder te betalen? En waar moet ik dan van zien rond te komen?’
‘Als je ons je broden niet geeft, dan pakken we ze zelf.’
‘Denken jullie soms dat wij het zo rijk hebben? Je kunt toch niet zo maar mijn winkel leeghalen! Wie zijn jullie eigenlijk. Ik ken jullie geen van allen. Jullie zijn niet van hier. Waarom gaan jullie geen broden halen bij de bakker in jullie eigen dorp?’

‘Kom op mannen!’ roept iemand. ‘Genoeg geouwehoerd. Als die bakker ons zijn broden niet wil geven, dan slaan we de boel toch ook nog eventjes mooi kort en klein?’
‘Ja, ja!’ roepen ze allemaal door elkaar. ‘Kom op met die broden!’

Buiten klinkt een knal. Ik - iedereen in de winkel duikt ineen, laat zich op de vloer vallen en als dat niet mogelijk is, bovenop een ander. Was dat een geweerschot? Ja. En er klinken nog meer schoten. Had ma me maar nooit voor boodschappen op pad gestuurd. Rondom mij is geschuif, getrap en gegraai. Iemand trekt aan mijn broek en jasje en probeert achter mij te kruipen, zo ver mogelijk van de deur en de ramen vandaan. Hij lijkt zelfs door de wand heen te willen. Een magere kerel met een piepende ademhaling.

Ik waag het om over al die ademende lichamen heen te gluren. Bakker Veldkamp staat nog steeds achter de toonbank. Trots? Triomfantelijk? Als er een paar overeind durven komen, doe ik het ook.
Er staat marechaussee in de straat, wel vijftig man. Hun commandant houdt een pistool in de lucht. ‘Naar buiten,’ roept hij. ‘Allemaal!’
Maar ik heb toch niks gedaan?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten