Ze waren laat. Kort voor hun vertrek had hij een
zware buik gekregen en plotseling naar de wc had gemoeten. Er was niks gekomen.
Om het weer een beetje goed te maken, snelde hij een eindje voor papa uit.
In de bocht van de Dorpstraat zag hij hem
verschijnen.
‘Hij komt er al aan!’ Hij stak zijn hand in de hoogte. ‘O, nee.
Die moeten we niet hebben, die is Gereformeerd.’
Papa grinnikte om hem en
toen zag ook hij zijn vergissing in.
Het was een lange rit, met in het begin
twee keer overstappen. Daarna gingen ze over een weg langs een kanaal met hier
en daar rijtjes arbeiderswoningen die zich een hoogst enkele keer uitbreidden
tot een dorp. Behalve als er werd gestopt en weer verder gereden, maakte de bus
een en het zelfde kalme ronkgeluid. Verveeld vroeg hij: ‘Waarom zitten er bijna
geen bochten in de weg?’
‘Omdat
het kanaal recht is,’ zei papa. ‘Lang geleden hebben ze hem aangelegd voor het
vervoer van turf. Ze haalden hier massa’s veen uit de grond. Turf, dat is
gedroogd veen. Al die dingen hebben ze jou toch wel onderhand op school
geleerd?’
Dat de rit zo lang duurde, was aan een kant ook wel fijn. Hij was
een beetje bang voor daarna. Om die angst weg te drukken, dacht hij terug aan
de vissnoergitaar die papa voor hem had gebouwd. Hijzelf had in klankkast een
spijkertje krom getikt en daaraan een koord gehaakt dat oorspronkelijk bedoeld
was om er ondergordijnen mee in ramen op te hangen. Het andere uiteinde had hij
achter de Erres radio laten verdwijnen. Onder de glazen asbak. Die was
zwaar genoeg. De radio bovenop het dressoir, dat was zijn versterker.
Waren
er geen arbeiderswoningen, dan had je links en rechts uitgestrekte
bietenvelden, velden bedekt met aardappelloof of vol korenstoppels met bij de
oprit opeengestapelde stropakken. Ook weilanden met koeien. Soms paarden. Je
kon kijken tot aan de wolken die vlak boven de horizon hingen. Het enige echt interessante
was eigenlijk die lange rij hoogspanningsmasten waartussen slap gespannen draden
hingen.
De vissnoersnaren, die waren strak
gespannen. Ze hadden elk een andere toonhoogte. Met een beetje fantasie – en
dat had hij – speelde hij zo mee met The Rolling Stones en The Beatles.
Die konden een heel bijzonder geluid uit hun gitaren halen. Het snerpende aan
het begin van I Can’t Get No Satisfaction dat in elk refrein
terugkeerde. En dan die nog nooit eerder gehoorde Nnnnouwahhh! waarmee I
feel Fine begon.
Tegenover het treinstation van Assen dronken ze in een
café een glaasje ranja. In zijn verbeelding ging hij door met gitaar spelen. Zijn
fans gilden al net zo hard om hem als om The Beatles en The Rolling Stones. Voor
zijn neus stond de standaard van mama’s stuk geraakte droogkap. Dat was zijn
microfoonstandaard, de daaraan met plakband vastgemaakte koplamp van een fiets
de microfoon. Welk liedje zou hij gaan zingen? I Can’t Get No, of toch I
Feel fine?
Nadat hij een tweede gevulde koek had gekregen en opgegeten, zei
papa dat het zo langzamerhand tijd werd.
Ze liepen een eindje over een
straat, gingen een spoorwegovergang over, volgden weer een straat die
evenwijdig aan het spoor lag. Hij voelde zijn hart kloppen en zijn buik werd
weer zwaar.
Links doemde voorbij
struiken een rechthoekig gebouw op. Het had een puntdak. In het midden, dwars
op die puntdak, was er nog een puntdak, met daarachter een kleine, smalle
torenspits. Net een kerk.
Binnen moesten ze even zitten wachten op een bank
en toen werden ze door een aardige mevrouw naar een ruimte gebracht, waar ze
aan een tafel plaats namen. Het rook hier vreemd. Naar een scherp schoonmaakmiddel.
Alles was hier vreemd. Er zaten mensen bijeen, maar er werd bijna niets gezegd.
Het gerinkel van de lepeltjes in koffie- en theekopjes klonk daardoor extra
hard.
Vlak achter hem zat iemand heel diep adem te halen. Dat ging vast door
een neus vol haartjes of snot. Het ging maar door. Echt een neussnuiver. Of
snuifster. Sliep die persoon?
Hij wilde zich omdraaien, maar liet zijn
aandacht al weer gaan naar iemand anders. Een man die wiegende bewegingen
maakte en afwisselend zijn linkeroor aanraakte en een haarlok voor zijn ogen
wegschoof. Ook die snoof diep. Als je goed luisterde, bleken er nog heel wat
meer mensen die dat deden. De ruimte zat vol neussnuivers.
Een mevrouw een
eindje links van hem begon te lachen. De mensen aan haar tafel bleven ernstig. Ze
had vast een mop voor zichzelf bedacht.
Hij keek weer naar de wiegende man.
‘Let maar niet op hem, die is toch
gek.’
Het was de neussnuiver achter hem die dat had gezegd. Hij droeg een
wilde baard en hij knikte vriendelijk. Nadat de vrouw aan zijn tafel hem had
gevraagd ‘En hoe is het nu met je?’ begon hij weer te neussnuiven.
‘Daar is mama!’
Een zuster bracht haar
naar binnen. Hij wilde naar haar toe rennen, maar papa greep hem bij de arm. ‘Eerst
zien hoe het met haar is.’
Mama glimlachte. Toen ze was gaan zitten en de
zuster was verdwenen, legde hij even zijn hoofd in haar schoot.
Mama bleef
maar naar hem glimlachen. ‘Hoe gaat het op school?’
Dat vond hij een vreemde
vraag. Was ze dan vergeten dat hij over mocht en dat zijn vakantie pas volgende
week voorbij zou zijn?
Hij keek papa aan. Papa had hem verteld dat hij niets
moest zeggen wat haar verdrietig kon maken. Mama wist niet meer waar ze mee
moest beginnen, eerst de afwas, of toch maar stofzuigen. Daarom was ze hier.
Hij dacht aan de
here God die alles zag en hoorde. Ook dat je loog.
Een klein leugentje, dat
zou de here God hem toch wel willen vergeven? Vooral als het was om je mama niet
verdrietig te maken?
‘Gaat wel,’ zei hij.
Hij wist meteen dat ze zijn
leugentje doorzag. Omdat hij over zijn antwoord zo lang gedaan had. Dacht ze nu
dat het met hem niet goed ging op school? Gelukkig maar dat hij haar niet had
verteld dat Fred weer bij hem in de klas kwam, want dan had hij haar moeten
uitleggen dat die op zijn beurt wel was blijven zitten en dat zou haar ook verdrietig
kunnen maken. Maar dat hij in de klas weer een vriendje kreeg, dat zou ze fijn
vinden, daar werd ze toch weer blij van?
‘Je
ziet er goed uit,’ zei papa.
‘Ja’, zei ze. ‘Wanneer mag ik weer naar huis.’
‘Dat kunnen we beter aan de artsen overlaten.’
‘Maar het huishouden.’
‘Maak
je daar nou maar geen zorgen over, we krijgen binnenkort gezinshulp. Het
belangrijkste is dat je weer beter wordt.’
De mevrouw een eindje links van
hem begon weer te lachen.
Papa en mama hadden het nog over andere dingen. Ze
zag er misschien wel goed uit, ze praatte toch anders. Langzamer en ook een
beetje op dezelfde toon. De meeste tijd zeiden papa en mama niks.
Opeens
stond de zuster achter haar. ‘Zo, mevrouw Buck, ik kom u weer ophalen.’ Tegen
papa zei ze: ‘Neem rustig afscheid, ik wacht wel bij de bar.’
Toen ze weg
was, vroeg papa of hij de volgende keer iets voor haar moest meenemen. ‘Kleren?
Pyjama’s, kousen, ondergoed? Een geurtje, iets lekkers?’
Mama snifte. Ging ze
nou ook neussnuiven? Er gleed een traan over haar wang. Papa was al opgestaan
en zij bleef zitten. Ze keek om zich heen en zei: ‘Ik wil hier weg. Ik wil hier
weg.’
Hij legde zijn hoofd terug in haar schoot.
(Hoofdstuk 14 van ‘Gestolde Passie’ – roman in uitvoering)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten