De twee jongens kwamen niet ver in het opsporen van de draak. Achter in
het korenveld, dat ze tot de Stille Zuidzee hadden omgedoopt, was boven een dunne
goudgele streep de lucht paars gekleurd tot over heel de horizon. Pal boven hen
hing een opborrelende stapelwolk: een vulkaan van een naburig eiland was tot uitbarsting gekomen.
Een lichtflits, een knetterend geluid en een dof rommelen. Het begon te
waaien. De ene jongen die een indianentooi op zijn hoofd droeg en naar de naam
Harrie luisterde, zei:
‘Kom mee. Het is hier straks met die hoge golven niet meer veilig. Ik zal u
mijn wigwam tonen.’
De andere jongen die Daniël heette, volgde hem naar de boerderij.
In de keuken stelde Harrie Daniël voor aan zijn moeder, een grote en
stevige vrouw met levendige ogen en kastanjebruin haar waar fijne kartelige
streepjes grijs doorheen groeiden. Ze vulde drie glazen met Rivella, Achter de
ruiten betrok de lucht tot een paarse hel.
Harrie had zijn indianentooi naast zich neergelegd en een T-shirt
aangetrokken. Hij dronk zijn glas in één teug leeg. De bliksem verlichtte twee
keer zijn gezicht. Een scherpe knal en een lage rollende donder, de draak die
over de boerderij heen trok.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten