Ik zette mijn fiets tegen de zijwand van de abri en ging
naast Caspar zitten. Terwijl hij naar de overkant van de straat tuurde, verscheen
er een grijns over zijn gezicht.
‘Je helpt haar dus met Engels les.’ Hij draaide zijn
hoofd naar me toe. ‘Ben je al met haar naar de bioscoop geweest? Nee? Dan
hebben jullie het dus ook nog niet gedaan.’
‘Wat is dat voor onzin.’
‘Dat is gewoon zo, Patrick. Echt, je kunt pas samen naar
de bioscoop wanneer je met elkaar naar bed bent geweest.’ Met een duistere blik voegde hij er aan toe: ‘Ik
zou maar uitkijken als ik jou was.’
Ik sprong overeind. ‘Je begint al net zo te zeuren als
mijn moeder! Nooit – nooit zal ik proberen om haar te versieren. Meisjes. Ze maken je volwassen. En dat is wel het
laatste wat ik wil: volwassen worden. Op mijn eenentwintigste zal ik de jaren
omkeren, Caspar. Ja, vanaf mijn eenentwintigste zal ik weer negentien,
zeventien, zestien, tien, vijf en vier worden. Om - om ten slotte helemaal op
te kunnen gaan, op te gaan in het niets.’
‘En de Nobelprijs die je later zo graag wilde winnen?’ vroeg hij koel. ‘Terug naar de baarmoeder dus.’
Hij haalde zijn broodtrommeltje tevoorschijn en zette
zijn tanden in een dubbele boterham met gebakken ei. Ik nam weer naast hem
plaats, met de handen in mijn jaszakken en de blik op de uiteinden van mijn
gestrekte benen.
‘Heus: Ik wil haar alleen maar helpen. Haar uitspraak is
miserabel.’
‘Ik betwijfel of je wel zo zeker van je eigen
overtuiging bent, Patrick. Laat ik je daarom een tip geven. Wanneer zij te
dicht bij je komt, die Zita Rozenmond: weet je wat je dan moet doen? Beginnen
over de dood.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten